30643 |
draadtrekker |
draadtrekker:
drǭttrękǝr (Q032p Schinnen)
|
Kwast die gebruikt wordt bij het draadtrekken. Hij bestaat uit een dunne, brede bundel veerkrachtige haren, die in een blikken bus bevestigd zijn, benevens een lange, platte steel. De draadtrekker wordt na vulling met verf door een kam gehaald, waardoor de haren afzonderlijke bundeltjes vormen. Omdat de kwast niet voldeed voor het werk waarvoor hij werd gebruikt, werd hij doorgaans vervangen door de getande spalter. Zie ook het lemma 'Getande spalter'. [N 67, 37b]
II-9
|
23865 |
draagriem van het kerkvaandel |
vanenhelp:
vanehelp (Q032p Schinnen)
|
De riem waarmee het vaandel gedragen wordt [vanehelp]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
25882 |
draaiboom |
draaiboom:
dribawm (Q032p Schinnen)
|
Het apparaat dat men gebruikt om de ketel op te tillen en om hem en naar het vuur te draaien. Zie afb. 17. [N 57, 9]
II-2
|
17856 |
draaien |
draaien:
dreeë (Q032p Schinnen),
drīēe (Q032p Schinnen),
keren:
kiere (Q032p Schinnen),
zwenken:
sjwēnke (Q032p Schinnen)
|
draaien [DC 02 (1932)] || Draaien: een andere richting aannemen, draaien (wenden, wenken, wengen, zwenken, keren). [N 84 (1981)] || keren [SGV (1914)]
III-1-2
|
34255 |
draaiende karnton |
draaivat:
drīi̯ǝvāt (Q032p Schinnen),
drɛi̯vāt (Q032p Schinnen),
drɛi̯ǝvāt (Q032p Schinnen
[(van hout)]
)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
33727 |
draaihek |
veken:
vē̜kǝ (Q032p Schinnen)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
24950 |
draaikolk |
draaikolk:
draaikolk (Q032p Schinnen),
drîêəkollék (Q032p Schinnen),
kolk:
kolk (Q032p Schinnen)
|
kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22680 |
draaiorgel |
lier:
lier (Q032p Schinnen)
|
Een draaiorgel dat op de rug gedragen wordt [lier]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24311 |
dracht, drachtig zijn |
ww. is vol:
eigen spellingsysteem
vol zin (Q032p Schinnen)
|
Hoe noemt u de dracht van honden, katten, konijnen etc. (kipsel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17806 |
dragen |
dragen:
drage (Q032p Schinnen)
|
dragen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|