20564 |
droesem |
dras:
dras (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30580 |
droge verfstoffen |
amber:
ǭmbǝr (Q032p Schinnen),
chromaatgeel:
kromāt˲gē̜l (Q032p Schinnen),
droogverf:
dryɛx˲vɛrf (Q032p Schinnen),
poederverf:
pu.jǝrvɛrǝf (Q032p Schinnen),
schijtgeel:
šīt˲gē̜l (Q032p Schinnen)
|
De poedervormige, kleurgevende bestanddelen van een verf. In dit lemma zijn de benamingen voor een aantal droge verfstoffen waarmee men vroeger zelf verf maakte, bijeengeplaatst. Rubriek A bevat algemene benamingen voor droge verfstoffen, terwijl onder B tot en met H de termen voor respectievelijk witte, gele, rode, blauwe, groene, bruine en zwarte verfstoffen zijn opgenomen. Droge verfstoffen werden in L 330 bewaard in 'laden' ('lājǝ'), 'trommels' ('trǫmǝls'), 'bussen' ('bø̜sǝ') en 'doosjes' ('dø̄skǝs'), in K 353 in 'vaatjes' ('v'tjǝs'), in Q 113 in 'blikken bussen' ('blekǝ bøs'), in L 328 in 'blikken bussen' ('blekǝ bø̜s'), in Q 121 in een 'blikken doos' ('blē̜xǝ duǝs'), in L 163 in 'tonnen' ('tonǝ'), in L 267 in 'tonnetjes' ('tø̜nkǝs') en 'houten kistjes' ('hǫwtǝ kesjǝs'), in Q 71 in 'houten bakjes' ('hōtǝn b'kskǝs'), in Q 203 in 'houten tonnetjes' ('hǭtǝ tønǝkǝs'), in Q 113 in 'houten tonnen' ('hōtǝ tǫnǝ'), in P 219 in een 'verfton' ('v'rǝftǫn'), en in L 414 in een 'papieren buil' ('papīrǝ bø̜jl'). [N 67, 1a; N 67, 1b; N 67, 2; N 67, 5-9; monogr.]
II-9
|
20507 |
dronkaard |
zatlap:
zaatlap (Q032p Schinnen),
zuiplap:
zoeəplap (Q032p Schinnen),
zôêplap (Q032p Schinnen)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20635 |
dronken |
zat:
zaat (Q032p Schinnen)
|
zat [SGV (1914)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
het houdt aan:
⁄t wèer hilt aan (Q032p Schinnen),
overblijven:
euverblieve (Q032p Schinnen),
euvərblievə (Q032p Schinnen)
|
droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25128 |
droog weer |
droog:
drōg (Q032p Schinnen),
trêûch (Q032p Schinnen)
|
droog [DC 45 (1970)], [RND]
III-4-4
|
20554 |
drop |
houtkoekwater:
outkookwaater (Q032p Schinnen),
lakrits:
làəkrits (Q032p Schinnen)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
lakritswater:
làkritswaater (Q032p Schinnen),
schuimpje:
sjuumke (Q032p Schinnen),
sjŭŭmkə (Q032p Schinnen)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
kwakkelweer:
waggel weir (Q032p Schinnen),
nat (weer):
eine nate zomer (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
naat (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
naat wèer (Q032p Schinnen),
náát (Q032p Schinnen),
regenachtig (weer):
rīēgə èchtich wéér (Q032p Schinnen),
règenechtig (Q032p Schinnen),
vochtig (weer):
voechtig (Q032p Schinnen),
voegtig (Q032p Schinnen)
|
nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] || wak weer [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)]
III-4-4
|
25131 |
druipen van de regen |
zijpen:
hê zieep (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
hê zipt (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
zièpe (Q032p Schinnen)
|
droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|