24043 |
eerste mis van de neomist |
eerste mis:
de iësjte mes doon (Q032p Schinnen),
ieèsjte mès (Q032p Schinnen),
iëesjte mès (Q032p Schinnen)
|
De eerste H. Mis van de Neomist in de parochie van herkomst [priemiets, ieësjte maes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24972 |
eerstvolgend, ernaast |
na:
nao (Q032p Schinnen)
|
eerstvolgend, direct op een genoemde volgend [naast] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25701 |
eest |
eest:
ɛsdǝ (Q032p Schinnen)
|
De oven waarin de gekiemde gerst wordt gedroogd en eventueel bij een bepaalde temperatuur wordt geroosterd. Zie afb. 3. De invuller uit L 210 vermeldt dat de onderste eest wordt gebruikt voor dit proces. Ook het woordtype "onderste eest" (Q 95) wijst daarop. De zegsman uit Q 20 merkt op dat men de gerst bracht naar het eesthuis, waaronder zich een oven bevond. Zie ook de semantische toelichtingen bij de lemmata ''eesten'', ''drogen, vooreesten'' en ''moutzolder''. [N 35, 5; N 35, 13; N 35, 3; monogr.]
II-2
|
20520 |
eetbare slak |
karakol:
krāākolle (Q032p Schinnen),
krôôköllə (Q032p Schinnen)
|
slak; Hoe noemt U: Een eetbare slak (karakol, kreukel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23912 |
eeuwig |
eeuwig:
ieèwig (Q032p Schinnen),
ieëwig (Q032p Schinnen),
iëwig (Q032p Schinnen)
|
Eeuwig [ieëweg, èwwig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24430 |
egel |
egel:
egel (Q032p Schinnen),
ieegel (Q032p Schinnen),
stekelvarken:
sjtekelverke (Q032p Schinnen)
|
egel [DC 04 (1936)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
32788 |
eggen |
egen:
e ̞ǝgǝ (Q032p Schinnen)
|
Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.]
I-2
|
32774 |
egtanden vervangen |
(de eg) tanden:
tɛnjǝ (Q032p Schinnen)
|
Afgebroken of afgesleten tanden van een houten eg door nieuwe vervangen. [JG 1a; monogr.]
I-2
|
34536 |
ei zonder schaal |
liezenei:
līsǝnęi̯ (Q032p Schinnen)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
19742 |
eierdopje |
eierdopje:
eierdöpke (Q032p Schinnen)
|
eierdopje [DC 39 (1965)]
III-2-1
|