20526 |
eierkoek |
cake:
keek (Q032p Schinnen),
eierstruif:
eijersjtruuf (Q032p Schinnen)
|
eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22738 |
eiertikken |
kippen:
kuppe (Q032p Schinnen),
kuuppə (Q032p Schinnen),
køͅpə (Q032p Schinnen),
küppe (Q032p Schinnen),
stoottoon
kuuppe (Q032p Schinnen)
|
Het gebruik om met hardgekookte eieren tegen elkaar te tikken [eiere tietsje, kuppe]. [N 96C (1989)] || Het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21780 |
eigendom |
eigendom:
d’n eigendom (Q032p Schinnen),
eigendom (Q032p Schinnen),
eigəndom (Q032p Schinnen)
|
de omstandigheid dat een zaak iemand toebehoort; het recht iets zijn eigen te noemen [eigendom, maagschap] [N 89 (1982)] || Noem het (dialect)woord voor: datgene wat je bezit, wat van u is? [eigendom] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
19329 |
eigenwijs |
eigengereid:
eigegereid (Q032p Schinnen)
|
eigenwijs; .... jullie maar niet zo eigenwijs geweest! [DC 45 (1970)]
III-1-4
|
24478 |
eik |
eik:
ɛi̯k (Q032p Schinnen),
-
eik (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
eikenboom:
-
eikeboum (Q032p Schinnen)
|
eik [DC 04 (1936)], [RND] || eik (Quercus robur) [DC 39 (1965)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
ɛi̯kəls (Q032p Schinnen),
-
eikele (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
eikels (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
eikels [RND] || eikels zoeken [DC 04 (1936)]
III-4-3
|
24142 |
ekster |
ester:
aester (Q032p Schinnen),
êster (Q032p Schinnen)
|
ekster [SGV (1914)] || Hoe heet de ekster? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
18112 |
eksteroog |
eksteroog:
èksteroag (Q032p Schinnen),
êksteroug (Q032p Schinnen),
esteroog:
èisteraug (Q032p Schinnen)
|
likdoorn, eksteroog [SGV (1914)] || Likdoorn: pijnlijke hoornachtige verharding van de opperhuid met een naar binnengekeerde punt, meestal aan de tenen (eksterenoog, weer, weeroog, likdoorn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25252 |
el, maat van 0,69 m |
el:
el (Q032p Schinnen)
|
de maat die een lengte aangeeft van 68 cm [el, mut] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28846 |
elastiek |
rek:
rɛk (Q032p Schinnen)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|