21323 |
gierig |
gier:
gier (Q032p Schinnen),
pinnig:
pinnig (Q032p Schinnen),
scherp:
sjerp (Q032p Schinnen)
|
gierig [SGV (1914)] || overdreven begerig naar geld zodat men op alles wil besparen [pinnig, zeikerig, pinnerig, gierig, gier] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21325 |
gierigaard |
schraperd:
sjraperd (Q032p Schinnen)
|
iemand die gierig is [pekel, kreng, priegel, vrek, nijperd, prengel, pin, priem, pezerik, schraperd, zeikerd] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25141 |
gieten, hard regenen |
gutsen:
götsen (Q032p Schinnen),
’t guitst (Q032p Schinnen),
⁄t götsjt (Q032p Schinnen)
|
grote hoeveelheid regen ineens [guts] [N 81 (1980)] || hard regenen, het regent hard [DC 30 (1958)] || overvloedig, in stromen neervloeiend, gezegd van vloeistoffen [spetten, gutsen, golven, garzelen, plenzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19688 |
gieter |
spruits:
sjpruitsj (Q032p Schinnen)
|
gieter [SGV (1914)]
III-2-1
|
18053 |
gif |
vergif:
verguuf (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20949 |
gist |
heffe:
hø̜fǝ (Q032p Schinnen)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2]
II-1
|
25789 |
gist gereedmaken |
afmeten:
āfmę̄tǝ (Q032p Schinnen)
|
De gist klaarmaken voor onmiddellijk gebruik. [N 35, 65; monogr.]
II-2
|
21020 |
gisten |
gijlen:
gęjlǝ (Q032p Schinnen),
gären:
gɛ̄rǝ (Q032p Schinnen)
|
Het chemisch proces dat zich afspeelt tijdens de hoofdgisting. Volgens de invuller uit Q 99 duurt het eigenlijke gisten 3 à 4 dagen. De zegsman uit L 210 vermeldt dat de boven-gisting geschiedt bij 16 tot 18 graden Celsius. [N 35, 68; monogr.]
II-2
|
25808 |
gistgoot |
zijpgoot:
zipgōt (Q032p Schinnen)
|
De goten onder de bierstelling waarin men het weglopend bier, vermengd met gist, opvangt. [N 35, 75; monogr.]
II-2
|
25787 |
gistkelderpersoneel |
gistmeester:
gestmęjstǝr (Q032p Schinnen),
keldermeester:
kęldǝrmęjstǝr (Q032p Schinnen)
|
Het personeel dat in de gistkelder werkzaam is. [N 35, 95]
II-2
|