e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gierig gier: gier (Schinnen), pinnig: pinnig (Schinnen), scherp: sjerp (Schinnen) gierig [SGV (1914)] || overdreven begerig naar geld zodat men op alles wil besparen [pinnig, zeikerig, pinnerig, gierig, gier] [N 89 (1982)] III-3-1
gierigaard schraperd: sjraperd (Schinnen) iemand die gierig is [pekel, kreng, priegel, vrek, nijperd, prengel, pin, priem, pezerik, schraperd, zeikerd] [N 89 (1982)] III-3-1
gieten, hard regenen gutsen: götsen (Schinnen), ’t guitst (Schinnen), ⁄t götsjt (Schinnen) grote hoeveelheid regen ineens [guts] [N 81 (1980)] || hard regenen, het regent hard [DC 30 (1958)] || overvloedig, in stromen neervloeiend, gezegd van vloeistoffen [spetten, gutsen, golven, garzelen, plenzen] [N 91 (1982)] III-4-4
gieter spruits: sjpruitsj (Schinnen) gieter [SGV (1914)] III-2-1
gif vergif: verguuf (Schinnen, ... ) Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 84 (1981)] III-1-2
gist heffe: hø̜fǝ (Schinnen) Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] II-1
gist gereedmaken afmeten: āfmę̄tǝ (Schinnen) De gist klaarmaken voor onmiddellijk gebruik. [N 35, 65; monogr.] II-2
gisten gijlen: gęjlǝ (Schinnen), gären: gɛ̄rǝ (Schinnen) Het chemisch proces dat zich afspeelt tijdens de hoofdgisting. Volgens de invuller uit Q 99 duurt het eigenlijke gisten 3 √† 4 dagen. De zegsman uit L 210 vermeldt dat de boven-gisting geschiedt bij 16 tot 18 graden Celsius. [N 35, 68; monogr.] II-2
gistgoot zijpgoot: zipgōt (Schinnen) De goten onder de bierstelling waarin men het weglopend bier, vermengd met gist, opvangt. [N 35, 75; monogr.] II-2
gistkelderpersoneel gistmeester: gestmęjstǝr (Schinnen), keldermeester: kęldǝrmęjstǝr (Schinnen) Het personeel dat in de gistkelder werkzaam is. [N 35, 95] II-2