e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
glas-in-loodraam glas-in-loodvenster: glaas in load vinster (Schinnen), glaas in luət vinstər (Schinnen), glas in loodvinster (Schinnen) Een glas-in-loodraam. [N 96A (1989)] III-3-3
glasbreker glasbreker: glās˱briɛkǝr (Schinnen) IJzeren lemmet met inkepingen voor verschillende diktes van glas, dat wordt gebruikt wanneer de bij het glassnijden af te breken stroken glas te smal zijn om met de hand aan te vatten. [N 67, 58c] II-9
glaskrabber schrapper: šrabǝr (Schinnen) Werktuig om kleine verfspatjes van glas te verwijderen. In Q 121 verwijderde men overtollige verf ook door het glas nat te maken en vervolgens met een muntstuk over de spatjes te wrijven. In K 353 werd hiervoor een koperen geldstuk gebruikt. [N 67, 56b] II-9
glassnijder glassnijder: glāsšni.jǝr (Schinnen  [(diamant)]  ) Instrument waarmee het glas op maat wordt ingeritst. De glassnijder kan zijn samengesteld uit een houten handvat waaraan een diamant is bevestigd, maar er bestaan ook uitvoeringen waarbij het glas met behulp van een stalen wieltje wordt ingeritst. Aan de zijkant van de kop van de glassnijder zijn soms enige inkepingen aangebracht, die corresponderen met de verschillende glasdiktes. Zij worden gebruikt om het glas af te breken. In Q 203 werden deze inkepingen 'de tanden' ('dǝ t'ŋ') genoemd. Zie ook afb. 98. [N 67, 58a; N 67, 58b; monogr.] II-9
glastang tang: taŋ (Schinnen) Tang die bij zeer dik glas wordt gebruikt om na het snijden de overtollige stroken af te breken. [N 67, 58e] II-9
glazig glazerig: glazerig (Schinnen), glazetig: glāāzetig (Schinnen), glààəzətiggə (Schinnen) glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)] III-2-3
glazuur glazuur: glazuur (Schinnen, ... ) Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)] III-1-1
glijbaan glitsbaan: /  glietsjbaan (Schinnen), litsbaan: /  lietsjbaan (Schinnen), roetsjbaan: roetsjbaan (Schinnen, ... ), /  roetschbaan (Schinnen, ... ), roetsjbaan (Schinnen) / [SND (2006)] || glijbaan [SND (2006)] || Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)] III-3-2
glijden kaaien: keije (Schinnen, ... ), litsen: letsje (Schinnen, ... ), roetsjen: rutschen (Schinnen), rutschen (du.): rutschen (Schinnen) glijden [SGV (1914)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] III-1-2, III-3-2
glimlachen gremelen: greemələ (Schinnen), grijnslachen: grienslache (Schinnen) onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)] III-1-4