24316 |
glimworm |
glimwormpje:
eigen spellingsysteem
glimwurmke (Q032p Schinnen),
gloeiwormpje:
gleuiwurmpke (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
WLD
gleujwurmke (Q032p Schinnen),
vuurwormpje:
vuurwurmke (Q032p Schinnen),
vuurwörmke (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)] || Hoe noemt u een soort kever: het mannetje is gevleugeld. Het kan 11-16mm lang worden. Het is bruinachtig van kleur en is in staat een geelgroen licht uit te stralen met behulp van lichtorganen op het achterlijf (glimkever) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23607 |
gloria |
gloria (lat.):
gloria (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18957 |
gluiperd |
gluiper:
gluper (Q032p Schinnen),
gluiperd:
glûûpərt (Q032p Schinnen)
|
een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)] || gluiper [SGV (1914)]
III-1-4
|
18956 |
gluiperig |
gluiperig:
gluperig (Q032p Schinnen),
glûûpərig (Q032p Schinnen)
|
huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23922 |
god de vader |
god de vader:
God de Vader (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
Gód de Vader (Q032p Schinnen)
|
God de Vader. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23890 |
godsdienstonderricht op zondag |
catechismus:
de kategismes (Q032p Schinnen),
christenleer:
kristelièr (Q032p Schinnen)
|
Het godsdienstonderricht dat vroeger op zondagmiddag vóór het lof (d.w.z. van 14.30 tot 15.00 uur) werd gegeven aan jongeren die van school af waren). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23426 |
godslamp |
godslamp:
de goadslamp (Q032p Schinnen),
gaodslamp (Q032p Schinnen),
goadslamp (Q032p Schinnen)
|
De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23961 |
godslasteren |
godslasteren:
godslastere (Q032p Schinnen)
|
Godslasteren, blasfemeren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23960 |
godslastering |
godslastering:
godslastering (Q032p Schinnen)
|
Een godslastering, blasfemie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19237 |
goed opschieten met zijn werk |
opschieten:
opsjeetə (Q032p Schinnen)
|
goed opschieten met zijn werk [plakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|