e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jaarmarkt jaarmarkt: jaormert (Schinnen), jòərmért (Schinnen) de markt die elk jaar op een vaste tijd wordt gehouden [foor, jaarmarkt] [N 89 (1982)] III-3-1
jacquetpak jacquet (<fr.): jacket (Schinnen), pak met slippenjas: pak mit sjluppe jas (Schinnen) het jacquet-costuum [N 59 (1973)] III-1-3
jager eker: īǝkǝr (Schinnen) De (koperen) emmer aan een lange of korte steel, eventueel in de vorm van een groot soort lepel, of de kruik of kan met een schenkrand of schenktuit waarmee men heet water op het moutmeel in de beslagkuip brengt (vraag N 35, 34a), wort naar de wortelketel transporteert (vraag N 35, 34b) en gekookte wort naar de koelbakken of andere installaties voert (vraag N 35, 34c). Achter het plaatsnummer is tussen haakjes opgenomen voor welke vraag/vragen het antwoord van de desbetreffende plaats geldt. In L 325 en P 180 gebruikt men een koperen emmer. Zie ook afb. 6. [N 35, 34a; N 35, 34b; N 35, 34c; monogr.] II-2
jagersjas jagersjas: jaègersjas (Schinnen) groene jas met een plooi in de rug [N 59 (1973)] III-1-3
jak jak: jak (Schinnen), stoep: sjtup (Schinnen) jak [SGV (1914)] III-1-3
jaloers afgunstig: aafgunstig (Schinnen), jaloers: sjloeës (Schinnen), sjlôês (Schinnen), zjalōēs / zjelōēs (Schinnen) een andere om iets benijdend [jaloers, afgunstig] [N 85 (1981)] || jaloersch [SGV (1914)] III-1-4
jam gelei: sjlei (Schinnen), jam: sjem (Schinnen), zjèm (Schinnen) jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)] III-2-3
jammer jammer: et is jao:mer (Schinnen) jammer [zund] [N 07 (1961)] III-1-4
janken jammeren: eigen spellingsysteem  jeemere (Schinnen) Hoe noemt u een klagelijk hoog geluid voortbrengen, maar minder luid dan bij 018c (jonkelen, janken, kajiten, kajankelen, jammen) [N 83 (1981)] III-2-1
jarig zijn jarig zijn: hè is jīērig (Schinnen), jø͂ͅrex zen (Schinnen), waor ... jierig (Schinnen), verjaardag hebben: vərjōͅrdāx høͅbə (Schinnen), verjaren: verjaoren (Schinnen) Hij is in juli jarig, maar de datum ... ik vergeten. [DC 45 (1970)] || Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)] || Zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren]. [N 88 (1982)] III-3-2