e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kandelaar op het altaar kaarsenluchter: kaerseluuchter (Schinnen), kièrseluuchter (Schinnen), kèiseluuchters (Schinnen) De kandelaars, de kaarseluchters op het altaar [kèrseluchters, keëtseluëtersj]. [N 96A (1989)] III-3-3
kans kans: kans (Schinnen, ... ) De mogelijkheid, waarschijnlijkheid om te winnen of te verliezen [kans, hasard]. [N 88 (1982)] || kans: Als hij - ziet zal hij proberen je te bedriegen [DC 35 (1963)] III-1-4, III-3-2
kantongerecht kanton: kanton (Schinnen), kantongerecht: kantongərech (Schinnen) het laagste rechtscollege, bevoegd tot kennisneming van kleine burgerlijke zaken en tot berechting van overtredingen [kantongerecht, tribunaal] [N 90 (1982)] III-3-1
kanunnik kanunnik (<lat.): kanunnik (Schinnen), kenunnik (Schinnen) Een wereldlijke R.K. geestelijke die deel uitmaakt van een kapittel van een kathedrale kerk, kanunnik. [N 96D (1989)] III-3-3
kapelaan kapelaan: kaplaon (Schinnen), kaploan (Schinnen), kèplaon (Schinnen) Een kapelaan [ôngerpastoeër]. [N 96D (1989)] III-3-3
kapelletje kapel: n kəpèl (Schinnen), kapelletje: kapelke (Schinnen), kèpelke (Schinnen) Een bedehuisje langs de weg of in het veld, gebouwd uit devotie voor een heilige of uit dankbaarheid voor verkregen gunsten [kapel, kapelleke, kapelke, kapelsje, heiligenhuisje, keske(=kastje)?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kapmes kapmes: kapmɛts (Schinnen) Mes dat wordt gebruikt voor het uithakken van oude stopverf uit sponningen. [N 67, 54d] II-9
kapucijn kapucijn: Capesjien (Schinnen), kappesijn (Schinnen, ... ) Een Capucijn [Kappesijn, bedelmonnik]. [N 96D (1989)] III-3-3
kapucijner kapucijners: kapəsĭĕn (Schinnen), eigen spellingsysteem  kappesienesj (Schinnen), WLD  kapesiener (Schinnen) De capucijner; het zaad van een erwtesoort, vrij groot en vaalbruin van kleur; bij het koken blijft het heel en wordt bruin; het wordt ook jong en vers gegeten (grauwe erwt, oud wijf, keker, schokker, sisser, kapucijner, kapusien). [N 82 (1981)] I-7
kar kar: kar (Schinnen) Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.] I-13