e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klapekster ekster: aester (Schinnen), negenoger: nögenuiger (Schinnen) Hoe heet de klapekster? [DC 06 (1938)] || negendooder [SGV (1914)] III-4-1
klaploper klaploper: klapluipər (Schinnen) leven van de goedgeefsheid van iemand anders [klaplopen, schoefelen, smarotsen] [N 89 (1982)] III-3-1
klaproos klaproos: klaprōi̯s (Schinnen), ook kollebloom  klaprois (Schinnen), kol: kol (Schinnen), -  kol (Schinnen), kollebloem: kǫlǝblōm (Schinnen), of klaprois  kollebloom (Schinnen) klaproos [DC 13 (1945)], [SGV (1914)] || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.] I-5, III-4-3
klaren filtreren: feltrērǝ (Schinnen) De vloeistof van het beslag zuiveren van de erin zwevende vaste deeltjes waardoor deze helder wordt. Zie ook het lemma ''klaringskuip''. [N 35, 39; monogr.] II-2
klauteren klimmen: klömme (Schinnen) klauteren [SGV (1914)] III-1-2
klauw poot: puǝt (Schinnen) Huid die een gedeelte van de poot bedekt. [N 60, 3d] II-10
klaver, algemeen klee: kliɛ (Schinnen) De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.] I-5
klaveren in het kaartspel kleen: klieeë boer (Schinnen), klieè (Schinnen) Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - IV. Klaveren. [DC 52 (1977)] || klaveren boer [SGV (1914)] III-3-2
kledij, kleren kledage: kleiaasj (Schinnen), kleren: kleijer (Schinnen) ... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)] || Kleding (algemeen). Wat is in uw dialect het algemene woord voor kleding heel in het algemeen? [DC 62 (1987)] III-1-3
kleerhanger klederarm: klęjǝręrm (Schinnen), klederhanger: klɛjǝrhęŋǝr (Schinnen) Gebogen houtje of beugel met haak waarop men jas of mantel zonder kreuken kan ophangen. [N 59, 35; monogr.] II-7