e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleppers kleppers: klepper (Schinnen), kleppers (Schinnen) Elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker]. [N 88 (1982)] III-3-2
kletsen wauwelen: Van Dale: wauwelen, 1. 1. (inform.) kletsen, vervelend praten; -2. (gew.) kauwen, knabbelen; -3. (gew.) treuzelen, leuteren.  wauwelen (Schinnen), wauwələ (Schinnen) praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)] III-3-1
kletsen [snateren] snateren: sjnatere (Schinnen) snateren [SGV (1914)] III-3-1
kletsen [zeveren] zeveren: zeivere (Schinnen) zeveren [SGV (1914)] III-3-1
kletsen [zwetsen] zwetsen: Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.  zjwetse (Schinnen) zwetsen [SGV (1914)] III-3-1
kletswijf bletsmuil: bletsjmōēl (Schinnen), kallage: kallaasj (Schinnen), klappei: klappei (Schinnen), klappéj (Schinnen), marktwijf: mertwief (Schinnen), viswijf: viswijf (Schinnen), vusjwief (Schinnen), wauwelwijf: woawelwīēf (Schinnen) een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)] || klappei [SGV (1914)] III-3-1
kleurx kleur: kleur (Schinnen) kleur [DC 42B (1967)] III-4-4
klieven klieven: kleve (Schinnen), splijten: sjpliete (Schinnen) klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)] III-1-2
klimop wintergroen: wintərgreun (Schinnen), eigen spellingsysteem  wènjtergreun (Schinnen), WLD  winjtergreun (Schinnen) De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)] III-4-3
klinken nagelen: nę̄gǝlǝ (Schinnen) De loopzool met metalen spijkertjes aan het bovenwerk bevestigen. [N 60, 146a] II-10