e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kuis, ingetogen braaf: braaf (Schinnen), zuiver: zuuver (Schinnen), zuuvər (Schinnen) kuis, zuiver [N 96D (1989)] || kuis; rein van zeden; maagdelijk; ingetogen; zich onthoudend van zinnelijk genot [kuis, kies, zuiver] [N 86 (1981)] III-2-2
kuisheid braaf zijn: braaf zin (Schinnen) Kuisheid, zuiverheid. [N 96D (1989)] III-3-3
kuit kuit: kuet (Schinnen), kuut (Schinnen, ... ), eigen spellingsysteem  kuut (Schinnen), WLD  kuut (Schinnen) Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)] || kuit [SGV (1914)] || kuit (ve vis) [SGV (1914)] || kuit (wade) [DC 01 (1931)] III-1-1, III-4-2
kundig geleerd: gelierd (Schinnen), kundig: kunjig (Schinnen) kundig [SGV (1914)] III-1-4
kussensloop kustijk: køͅsteͅi̯k (Schinnen) kussensloop [SGV (1914)] III-2-1
kwaad weglopen kwaad weglopen: kaot wègloupə (Schinnen) kwaad weglopen [horsen, hoorsen] [N 85 (1981)] III-1-4
kwaadspreekster bletsmuil: bletsjmōēl (Schinnen), kallage: kallaasj (Schinnen), klappei: klappei (Schinnen), klàppei (Schinnen), wauwelwijf: woawelwīēf (Schinnen) een vrouw die graag kwaad spreekt [kwadetong, vuiletong, kommeer, blameer, klapei] [N 85 (1981)] || klappei [SGV (1914)] III-1-4
kwaadspreker kwaadspreker: koadsprêker (Schinnen) kwaadspreker [SGV (1914)] III-1-4
kwaal kwaal: kwaol (Schinnen, ... ), kwoal (Schinnen) kwaal [DC 02 (1932)] || Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 84 (1981)] III-1-2
kwajongen (kaartspel) kwajongen: kaojonge (Schinnen) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2