e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leerrede preek: prèèk (Schinnen) Een leerrede, een tekstverklarende preek, homilie. [N 96B (1989)] III-3-3
leest leest: lęjs (Schinnen) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: lieev (Schinnen, ... ), ne lioo(w) (Schinnen) leeuw [GTRP (1980-1995)], [SGV (1914)] III-3-2
legerkelder lagerkelder: lāgǝrkęldǝr (Schinnen) De ruimte waarin de nagisting plaatsvindt. De invuller uit P 180 merkt op dat de "bewaarplakken" zich in de kelder bevonden. [N 35, 86; monogr.] II-2
legervat lagervat: lāgǝrvāt (Schinnen), ligvat: lɛkvāt (Schinnen) Het vat of de ton waarin de nagisting plaatsvindt. Volgens de zegsman uit L 210 had zo''n ton een inhoud van 140 liter. [N 35, 73; monogr.] II-2
leggen leggen: lègge (Schinnen) leggen [SGV (1914)] III-1-2
legnest nest: nęst (Schinnen) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
lei(en) lei(en): een lèj, mv: lèje (Schinnen), lei, leije (Schinnen), leij (Schinnen) Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
lekbak lekbak: lɛkbak (Schinnen) De bak onder de beslagkuip of klaringskuip waarin men het aftreksel van mout en water verzamelt. [N 35, 49; monogr.] II-2
lekkerbek goede eter: gôowə îêtər (Schinnen), lekkerbek: lekkerbek (Schinnen), vreetprij: vrëətpriej (Schinnen) lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] III-2-3