e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
linnen, linnengoed lijnen: linǝ (Schinnen) Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.] II-7
lip lip: lip (Schinnen), lup (Schinnen, ... ), luup (Schinnen), lüp (Schinnen) lip [DC 01 (1931)], [RND], [SGV (1914)] III-1-1
lisdodde luus: -  luusch (Schinnen) lisdodde [DC 13 (1945)] III-4-3
lispelen (slissen) lispelen: Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.  lispelen (Schinnen), lispələ (Schinnen), slissen: sjlissen (Schinnen) de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)] III-3-1
list fint: fint (Schinnen), list: lis (Schinnen, ... ), list (Schinnen) een slimme vondst die men toepast om zijn doel te bereiken zodat daardoor een persoon misleid wordt [list, fint] [N 85 (1981)] || fint (list, barstje) [SGV (1914)] III-1-4
litanie van de rozenkrans litanie (<lat.): lietaniej (Schinnen), lietənie(j), (Schinnen) De litanie van O.L. Vrouw, het slot van het Rozenhoedje [littenïj, lietenïj, lieteniej, lietenej?]. [N 96B (1989)] III-3-3
litteken lijkteken: liekteike (Schinnen), litteken: līēteike (Schinnen) Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)] || litteken [SGV (1914)] III-1-2
liturgisch vaatwerk heilige vaten: heilige vaten (Schinnen), kelken: kelken (Schinnen) De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)] III-3-3
liturgische gewaden miskleren: de mèskleijer (Schinnen), paramenten (<oudfr.): de paramente (Schinnen) De paramenten, de liturgische gewaden. [N 96A (1989)] III-3-3
lof lof: lof (Schinnen, ... ), loͅf (Schinnen) het lof [RND] || Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)] III-3-3