e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mossel mossel: mosjel (Schinnen, ... ) mossel [SGV (1914)] III-2-3
mosterd mosterd: mosterd (Schinnen) mosterd [SGV (1914)] III-2-3
mot mot: mot (Schinnen) mot [SGV (1914)] III-4-2
motor moter: motər (Schinnen) motor [RND] III-3-1
motregen, fijne regen klein buitje: ə kléé buujkə (Schinnen), klein schuiltje: klein sjuulke (Schinnen) klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)] III-4-4
motregenen, licht regenen get druppelen: ət druppəldə gèt (Schinnen), miezeren: miezere (Schinnen), siebelen: ziebele (Schinnen), zeveren: zeivere (Schinnen), zouwelen: ’t zawelt (Schinnen) klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen, het motregent (regen met heel fijne druppels). [DC 30 (1958)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)] III-4-4
mout mout: mawt (Schinnen), mǫwǝt (Schinnen) Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.] II-2
mouter moutmeester: mawtmęjstǝr (Schinnen) De persoon die het brouwgraan tot mout verwerkt. In de grotere bedrijven ook de persoon die toezicht houdt over het moutpersoneel (Claessen, p. 3. 2). In L 210 en L 294 kent men geen aparte mouter, daar wordt het mouten door de brouwer zelf gedaan. [N 35, 24; monogr.] II-2
mouterij mouterij: mawtǝri (Schinnen), mǫwtǝri (Schinnen) Het gedeelte van de brouwerij of het bedrijf waar alle bewerkingen van het mouten plaatsvinden. [N 35, 23; monogr.] II-2
moutkiemen kienen: kēnǝ (Schinnen) De eerste scheuten aan de kiemende gerst. Zie de semantische toelichting bij het lemma ''kiemen''. [N 35, 26] II-2