e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ruzie ruzie: rûzie (Schinnen), ruzing: ruuzing (Schinnen), rûûzing (Schinnen), schandalen (mv.): sjandale (Schinnen), schelderij: sjeljerie (Schinnen) een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)] III-3-1
ruzie maken ruzing maken: ruuzing make (Schinnen) ruzie maken [kakelen, puken] [N 85 (1981)] III-3-1
sacramentsaltaar sacramentsaltaar: sacraments èltjer (Schinnen) Het sacramentsaltaar (in grote kerken), een afzonderlijk altaar waarop zich het tabernakel met de H. Hosties bevindt. [N 96A (1989)] III-3-3
sacramentsdag sacramentsdag: sacramentsdaag (Schinnen), sakramentsdaag (Schinnen), sakrementsdaag (Schinnen) Donderdag na de eerste zondag na Pinksteren, Sacramentsdag [papkêrremes, Vroonlaichnaam]. [N 96C (1989)] III-3-3
sacramentsprocessie sacramentsprocessie (<lat.): sacramentsprocessie (Schinnen), sakramentsprocessie (Schinnen), sakramentsprosezze (Schinnen) De processie die op Sacramentsdag wordt gehouden: Sacramentsprocessie, grote processie. [N 96C (1989)] III-3-3
sacristie gerfkamer: gerfkamer (Schinnen), sacristie: sakkerstie (Schinnen), sakrestie (Schinnen), sakristie (Schinnen) gerfkamer [SGV (1914)] || Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)] III-3-3
salamander salamander: salamander (Schinnen), watersalamander: watersalamander (Schinnen) salamander [DC 07 (1939)] III-4-2
samenspannen heulen: heulen (Schinnen), heulə (Schinnen), onder een deken liggen: onger ein dekke ligge (Schinnen) heulen (met iemand) [SGV (1914)] || samenspannen met iemand [heulen, houden] [N 90 (1982)] III-3-1
sanctus sanctus (lat.): sanctus (Schinnen), sanktus (Schinnen) Het (vaste) misgezang dat op de prefatie volgt, het sanctus. [N 96B (1989)] III-3-3
sap sap: sāp (Schinnen) De vloeistof die na het zeven overblijft. [N 57, 23a; monogr.] II-2