e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schrikken verschieten: versjeete (Schinnen), versjete (Schinnen), verschrikken: versjrikkə (Schinnen) door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)] III-1-4
schroden pletten: plętǝ (Schinnen) Het mout malen waardoor het in de korrel aanwezige extract kan oplossen. De invuller uit L 318 maakt hierbij onderscheid tussen "malen", waarbij hij bedoelt dat het mout grof wordt gemalen, en "pletten" in de betekenis van "mout" fijnbreken". [N 35, 15; monogr.] II-2
schroef schroef: šruf (Schinnen) De schroef met moer waarmee de hefboom aan de balk bevestigd is. [N 57A, 4.6; N 57, 9 add.] II-2
schroeien brennen: brɛnə (Schinnen) schroeien [SGV (1914)] III-2-1
schrokken schrokken: sjrokke (Schinnen, ... ), slokken: sjlokke (Schinnen), vreten: vrééəte (Schinnen), vrîêtə (Schinnen, ... ) gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || schrokken [SGV (1914)] || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] III-2-3
schub schub: eigen spellingsysteem  sjöbbe (Schinnen), schulp: WLD  sjulp (Schinnen) Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)] III-4-2
schuchter beschaamd: bəsjéemt (Schinnen), bleu: bleue (Schinnen), bleuë (Schinnen), bläö (Schinnen), verlegen: verlège (Schinnen) bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)] || bloode [SGV (1914)] III-1-4
schudden van vruchten schuddelen: sjöddələ (Schinnen), eigen spellingsysteem  sjöddele (Schinnen), WLD  sjöddele (Schinnen) Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)] I-7
schuifje van de biechtstoel schuif: sjuuf (Schinnen), schuifje: sjuufke (Schinnen) Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)] III-3-3
schuifladder schuifledder: šȳflø̜dǝr (Schinnen) Uit twee delen bestaande ladder die door uitschuiven tot nagenoeg de dubbele lengte gebracht kan worden. [N 67, 63b] II-9