e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schuurtje schuurtje: scheurke (Schinnen) schuurtje [DC 35 (1963)] III-2-1
schuurverf schuurverf: šu.r[verf] (Schinnen) Verf waarin met puimsteen geschuurd wordt. Als schuurverf wordt vaak grondverf gebruikt. Door het schuren in de natte verf hecht de verflaag beter aan de onderliggende plamuurlaag. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 18c] II-9
schuw schuw: eigen spellingsysteem  sjuuj (Schinnen), WLD  sjoew (Schinnen) Hoe noemt u vreesachtig, schrikachtig, gezegd van dieren (schuw, schouw) [N 83 (1981)] III-4-2
selderij selder: seldər (Schinnen), selderie: sildərīē (Schinnen), eigen spellingsysteem  silderie (Schinnen), WLD  sílderie (Schinnen) Selderij; de welbekende schermbloemige moesplant die gekweekt wordt als soepgroente waarvoor zowel de blaadjes en de stengel als de wortel gebruikt wordt (selderij, selderie, selder, seljer). [N 82 (1981)] I-7
seminarie seminarie (<lat.): semenarie (Schinnen), seminarie (Schinnen) Het seminarie. [N 96D (1989)] III-3-3
sering meibloem: meibloume (Schinnen, ... ), sint-levesbloem: St Lêvesjbloume (Schinnen, ... ) [SGV (1914)]sering [SGV (1914)] I-7, III-4-3
siccatief droogsel: dryɛxsǝl (Schinnen), siccatief: zikǝtīf (Schinnen) Middel om verven sneller te doen opdrogen. ø̄Het vaste siccatief is in den regel boorzure mangaan-oxydul, ook wit mangaan genoemd, dat zeer krachtig werkt. Met een vijfvoudige hoeveelheid zinkwit gemengd, wordt het aan een vloeistof toegevoegd en veroorzaakt dan nog een zeer vlugge droging. Een vloeibaar siccatief is lijnolie, gekookt met loodoxyde of, indien de aanwezigheid van lood niet gewenscht is, met bruinsteen. Ook terpentijn, aan de verf toegevoegd, bevordert het drogenø̄ (Zwiers II, pag. 348). [N 67, 15; div.] II-9
sigarenpijpje sigarenpijpje: segaare(sj)piepke (Schinnen), spitsje: sjpitskə (Schinnen) sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)] III-2-3
sik bokkenbaard: bokkebaard (Schinnen), geitenbaardje: geitebärtje (Schinnen), geitensik: geitesik (Schinnen), sik: sek (Schinnen), sik (Schinnen) Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.] || sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)] I-12, III-1-1
sikkel zekel: zēkǝl (Schinnen) Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c] I-5