e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snauwen snauwen: sjnauwə (Schinnen) bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] III-3-1
snauwen, grauwen aftangen: aaftange (Schinnen), grauwelen: grauwele (Schinnen), snauwen: sjnauwə (Schinnen) bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] || grauwen: Je hoort hem de hele dag snauwen en - [DC 35 (1963)] || snauwen: Je hoort hem de hele dag - en grauwen [DC 35 (1963)] III-1-4
snavel bek: bek (Schinnen), snavel: sjnavel (Schinnen, ... ) snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)] III-4-1
snee brood snede: sjneej (Schinnen, ... ), sjniəj (Schinnen) snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)] III-2-3
sneeuwbal sneeuwbal: sjneibal (Schinnen), sjniebal (Schinnen) Een bal van samengepakte sneeuw [sneeuwbal, jupke]. [N 88 (1982)] III-3-2
sneeuwbes knetsertje: WLD  knitsjerle (Schinnen), sneeuwbes: sneeuwbes (Schinnen) De vruchtjes van deze struik (appeltje, witappeltje, klasballeke, baffel, kraakbes, ei, knetserke, klokkebei). [N 82 (1981)] || sneeuwbes (Symphoricarpus racemosus) [DC 56 (1981)] III-4-3
sneeuwen sneeuwen: schniee (Schinnen), sjnieë (Schinnen) sneeuwen [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] III-4-4
sneeuwklokje sneeuwklokje: schnee klökske (Schinnen) sneeuwklokje [DC 56 (1981)] III-4-3
sneeuwx sneeuw: sjnee (Schinnen), sjnieë (Schinnen), sjnééə (Schinnen) sneeuw [DC 03 (1934)], [RND], [SGV (1914)] III-4-4
snel, vlug vinnig: vinnig (Schinnen) snel, vlug [greppig, vinkig, vinnig] [N 91 (1982)] III-4-4