e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
suikerklontje klontje: klunjtje (Schinnen), kluntje (Schinnen), klotje: klötjə (Schinnen) klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)] III-2-3
suikeroom suikernonk: sukərnoͅŋk (Schinnen) erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)] III-2-2
suikertante suikertant: sukərtant (Schinnen) erftante (suikertante) [DC 05 (1937)] III-2-2
suisse suisse (fr.): suisse (Schinnen), swies (Schinnen) De ordebewaarder in de kerk, de suisse [kerkgendarme, kèrksjanderm, tseijes?]. [N 96B (1989)] III-3-3
sukkelen sukkelen: sukkele (Schinnen, ... ) Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)] III-1-2
taal spraak: sjpraok (Schinnen), sjproak (Schinnen) taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)] III-3-1
taart taart: taart (Schinnen) taart [SGV (1914)] III-2-3
tabak toebak: toebak (Schinnen) tabak [SGV (1914)] III-2-3
tabakspruim pruim: proem (Schinnen), proeəm (Schinnen), sjiekje: sjiekske (Schinnen, ... ) pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)] III-2-3
tabakssap zever: zeiver (Schinnen), zeivər (Schinnen) Hoe noemt U: Vuil water in een pijp (smierk, nerrik) [N 80 (1980)] III-2-3