e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
torengoud torengoud: tǭrǝgǫwt (Schinnen) Bladgoud zoals dat bijvoorbeeld voor het vergulden van de haan van de kerktoren wordt gebruikt. Het is volgens de invuller uit L 267 dikker in doorsnede dan normaal bladgoud. [N 67, 11c] II-9
torenhaan t hantje van dn taore?].: dn haan (Schinnen), het heènke vande toare (Schinnen), t hänke van de toare (Schinnen), toarehaan (Schinnen) De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)] III-3-3
torenspits kerkenspits: kirke sjpits (Schinnen), torenspits: de toaresjpits (Schinnen), nagelbeeks  de toearesjpits (Schinnen), schinnen dorp  teuresjpits (Schinnen) De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)] III-3-3
torenuurwerk kerkenklok: kirkeklok (Schinnen), kerkklok: kirkklok (Schinnen), kèrkklok (Schinnen) Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)] III-3-3
tornen losmaken: losmākǝ (Schinnen), uitroffelen: ūtrøfǝlǝ (Schinnen) De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38] II-7
touw om het hooi vast te sjorren vregelstouw: vregelstouw (Schinnen) Zowel om de hooiboom aan de kar vast te sjorren, alsook om de lading zelf vast te zetten als er geen hooiboom op de lading werd gelegd, werden er doorgaans twee lange stevige touwen gebruikt. Het één werd aan de voorkant van de wagen aan één van de burries (of aan beide) vastgemaakt, of aan een speciaal daartoe aangebrachte ijzeren pin of ring. Aan de achterkant van de wagen werd het touw ofwel ook aan een haak of ring vastgezet en dan door middel van een blok of klos aangespannen of met een knevel aangedraaid, ofwel werd het door een soort windas gehaald, de vregelpaal die onder in de bak van de kar was gemonteerd en dan vast aangedraaid met de vregelstok; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''.' [JG 1d, 2c; A 34, 8 en 12a; add. uit N 17, 71; N 18, 140; A 34, 7, 9 en 12b; Gwn 7, 11; monogr.] I-3
touwtjespringen touwtjespringen: /  tuijke sjprènge (Schinnen), tuike schprènge (Schinnen), tuike sjprenge (Schinnen), tuike springe (Schinnen) / [SND (2006)] || touwtje springen [SND (2006)] III-3-2
traag traag: traog (Schinnen, ... ), troag (Schinnen) niet snel reagerend; langzaam in het handelen [traag, lui] [N 85 (1981)] || traag [SGV (1914)] III-1-4
traag praten zemelen: zemelen (Schinnen), zeveren: zeivərə (Schinnen) traag praten [lijzen, zemelen] [N 87 (1981)] III-3-1
trage vrouw sara: sárá (Schinnen), trutje: trutje (Schinnen) een domme trage vrouw [sarut, sara] [N 85 (1981)] III-1-4