30732 |
veegvast |
veegvast:
vē̜x˲vas (Q032p Schinnen)
|
Gezegd van verf die na droging bij aanraking niet afgeeft. [N 67, 75c]
II-9
|
20503 |
veel drinken |
zuipen:
zoepe (Q032p Schinnen),
zōēəpe (Q032p Schinnen)
|
drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)] || zuipen [DC 35 (1963)]
III-2-3
|
21423 |
veel geld waard |
veel geld waard:
veul geldj weerd (Q032p Schinnen)
|
veel geld waard: Die oude eikehouten kast is - - - [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
20497 |
veelvraat |
vreetzak:
vrëeətsak (Q032p Schinnen),
vrîêtzàk (Q032p Schinnen)
|
veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
ven:
ven (Q032p Schinnen)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|
24262 |
veer |
veer:
veèr (Q032p Schinnen),
väere (Q032p Schinnen)
|
veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
21182 |
veerpont |
veer:
veer (Q032p Schinnen),
veèr (Q032p Schinnen),
véér (Q032p Schinnen)
|
het vaartuig dat dient om voertuigen, personen enz. over een rivier te voeren [pont, veer, pomp, overzet, overzetter, overlaat, vlot] [N 90 (1982)] || veer (overvaart) [SGV (1914)]
III-3-1
|
23659 |
veertigurengebed |
veertigurengebed:
fieërtig oere gebed (Q032p Schinnen)
|
Het veertigurengebed: de drie dagen = veertig uur durende aanbidding van het uitgestelde Allerheiligste, gehouden b.v. tijdens de carnavalsdagen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19431 |
vegen, keren |
vegen:
vêge (Q032p Schinnen)
|
vegen [SGV (1914)]
III-2-1
|
34244 |
vel op gekookte melk |
vel:
vɛl (Q032p Schinnen)
|
Het vlies dat ontstaat bij afkoeling van gekookte melk. [N 6, 16; L 6, 16; L 14, 23; A 39, 7b]
I-11
|