20943 |
vel op melk |
vel:
vel (Q032p Schinnen)
|
velletje van melk [DC 39 (1965)]
III-2-3
|
24919 |
veld, open land |
veld:
veljd (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
véljt (Q032p Schinnen)
|
veld, open land buiten de steden en dorpen, voor akkerbouw [pals] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21742 |
veldfles |
bobbeltje:
Van Dale: bobbel, 3. (gew.) omtuind zakflesje met jenever.
bubbəlkə (Q032p Schinnen),
veldfles:
veljdflesj (Q032p Schinnen)
|
een fles die men op mars meeneemt om er onderweg uit te kunnen drinken [veldfles, bobbelke] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23494 |
veldkruis |
veldkruis:
veljdkruts (Q032p Schinnen),
veltjkruts (Q032p Schinnen),
nagelbeeks
veljdjkruuts (Q032p Schinnen),
schinnen dorp
veljdjkruts (Q032p Schinnen)
|
Een kruisbeeld in het veld, langs de openbare weg opgericht [veldkruis, devotiekruis?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
leeuwerik:
leiwerik (Q032p Schinnen),
lieeuwerik (Q032p Schinnen),
liewerk:
liëwerk (Q032p Schinnen)
|
Hoe heet de veldleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)]
III-4-1
|
33505 |
veldsla |
veldsalade:
eigen spellingsysteem
veldsjlaat (Q032p Schinnen),
veldsla:
veltsjláá (Q032p Schinnen),
WLD
veljdsjla (Q032p Schinnen)
|
Veldsla; de onderste bladeren zijn spatel- of lepelvormig, de hogere langwerpig en spits, bloempjes zijn klein en bleekblauw (veldkrop, veldsla, muizenoortje, korensla, witmoes). [N 82 (1981)]
I-7
|
26403 |
velg |
velg:
vɛlex (Q032p Schinnen),
velling:
vɛleŋ (Q032p Schinnen)
|
De oorspronkelijke betekenis van de term velg is "elk van de vier tot zes gebogen houten blokken, die samen de rand van het wiel vormen en waarin de spaken vastgemaakt worden". Een aparte term voor de volledige houten rand bestond oorspronkelijk niet. Er is verwarring rond de term gekomen bij de opkomst van de fiets- en de autowielen, waarvan de randen niet uit aparte deeltjes bestonden, maar die uit één stuk gemaakt waren. Deze randen werden ook "velgen" genoemd. De verwarring blijkt duidelijk uit het feit dat voor zowel het houten blok als voor de volledige rand dezelfde termen, velg en velling, werden opgegeven en in de opgaven verschijnt vaak het meervoud, vooral in de betekenis van "houten rand". Sommige opgaven zijn echter samenstellingen, waaruit de betekenis eenduidig blijkt. Deze woordtypes staan onder B. en C. geordend en betekenen resp. "houten blok" en "wielrand". [N 17, 65a-b + add; N G, 45a-b; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 4, 20a + c; L 20, 20c; monogr.]
I-13
|
23547 |
velum |
velum (lat.):
velum (Q032p Schinnen)
|
Het velum [veeloem?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20660 |
venkel |
venkel:
finkel (Q032p Schinnen),
venkəl (Q032p Schinnen),
eigen spellingsysteem
venkel (Q032p Schinnen),
WLD
venkel (Q032p Schinnen)
|
venkel [SGV (1914)] || Venkel; een tweejarig of overblijvend kruid met een ronde gestreepte stengel, tot 1.50 m hoog; de bloemen zijn geel, de zaden langwerpig, geelgrijs en gegroefd; de gedroogde blaadjes of zaadjes worden als specerij gebruikt (venkel, vennekool, foele). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
30317 |
vensterbank |
latei:
latɛj (Q032p Schinnen),
vensterbank:
venstǝrbaŋk (Q032p Schinnen),
vęnstǝrbaŋk (Q032p Schinnen),
vensterlatei:
venstǝrlatɛj (Q032p Schinnen)
|
Min of meer breed houten of stenen dekstuk aan de binnenzijde van een raam op hoogte van de onderdorpel. Zie ook afb. 57b. Een stenen vensterbank werd in P 48 van 'arduin' ('ardø̜̄n'), in K 314 van 'arduinsteen' ('ardoanstiǝn'), in L 366 van naamse steen en in K 317 van 'marmer' ('męlǝbǝr') vervaardigd. [N 55, 44b; S 39; L 8, 37b; L 31, 12b; L B1, 168; A 46, 10c; monogr.]
II-9
|