e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vinger vinger: vinger (Schinnen, ... ), vingesj (Schinnen), vîŋər (Schinnen) vinger [DC 01 (1931)], [RND] || vingers [SGV (1914)] III-1-1
vingerlid lid: leed (Schinnen) (vinger)kootje [DC 01 (1931)] III-1-1
vingers (spotnamen) duimen: Plat.  doème (Schinnen), fikken: fikke (Schinnen), Plat.  fikke (Schinnen), klauwen: Nog platter.  klàuwe (Schinnen), knoevelen: Nog platter.  knoevele (Schinnen) vinger [DC 01 (1931)] III-1-1
vink boekvink: bookvink (Schinnen) Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] III-4-1
viool viool: fiōͅl (Schinnen), viool (Schinnen) Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] III-3-2
vis, algemeen vis: vösj (Schinnen, ... ), vösje (Schinnen) visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2
visaas aas: oas (Schinnen) aas [SGV (1914)] III-4-2
vishengel garde: geert (Schinnen), gɛ̄rt (Schinnen) Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)] III-3-2
vissen vissen: vösje (Schinnen, ... ) visschen (ww.) [SGV (1914)] III-3-2
vissnoer lijn: lien (Schinnen), snoer: sjnoor (Schinnen) Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)] III-3-2