e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

Gevonden: 4527
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
botteriken ledders: lø̜dǝrǝ (Schinnen) De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.] I-3
boutijzer boutenijzer: bǫwtǝnīzǝr (Schinnen), strijkbout: štrikbǫwt (Schinnen) Een hol strijkijzer met losse bouten erin, die verwarmd moeten worden. De informant van K 361 vermeldt dat dit eigenlijk een ijzer voor de naaister is, omdat het lichter is dan het persijzer. De informant van L 416 geeft aan dat de bouten in een kachel verwarmd worden. Voor de informant van Q 99 is het een onbekend ijzer. [N 59, 21b; N 59, 20] II-7
bouwland gewande: gǝwanj (Schinnen), veld: fɛltj (Schinnen), vɛljtj (Schinnen) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8
boveneinde van de stam kop: WLD  kop (Schinnen), top: tòp (Schinnen), eigen spellingsysteem  tuup (Schinnen) Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)] III-4-3
bovenkraag bovenkraag: bǭvǝkrāx (Schinnen) Het buitenste of bovenste gedeelte van de kraag dat in het zicht komt. [N 59, 121a] II-7
bovenlip bovenlip: boveluup (Schinnen), bovenlup (Schinnen), bôvenlup (Schinnen) bovenlip [DC 01 (1931)] III-1-1
bovenste handvat eber: ēbǝr (Schinnen) Het bovenste handvat van de kraanzaag, dat bestaat uit een ca. 45 cm lang ijzer met een ring, waarin een, haaks op het zaagblad staand, houten handvat wordt gestoken. [N 50, 34b] II-12
boventuig bovenwerk: bǭvǝwęrk (Schinnen), schacht: šax (Schinnen) Het bovenste gedeelte van de schoen, het overleer. [N 60, 14; N 60, 15a; N 60, 6b] II-10
boventuig [wld ii.10, p. 23] bovenwerk: baovewerk (Schinnen), [zie N60,014]  baovewerk (Schinnen), schacht: sjach [ṣax} (Schinnen) Het bovenste gedeelte van de schoen (boventuig, bovenwerk, bovenstuk?) [N 60 (1973)] || Kent u het woord schacht (of schaft), wat betekent het, hoe spreekt u het uit? [N 60 (1973)] III-1-3
bovenwijdte bovenwijdte: bǭvǝwitǝ (Schinnen) De omtrek boven van mannen en vrouwen. Bij mannen wordt de bovenwijdte gemeten horizontaal onder de armen, terwijl men bij vrouwen de omtrek van achter meet, horizontaal onder de armen en boven of over de buste. Zie afb. 26. [N 59, 44b] II-7