e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

Gevonden: 4527
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de missie preken de missie (<fr.) preken: de missie prèèke (Schinnen) De missie preken. [N 96B (1989)] III-3-3
de morgen luiden de morgenklok luiden: de murgeklok (Schinnen), de morgensklok luiden: de mòrgesklok (Schinnen) Het angelus luiden in de ochtend [de morgenklok?] [het luidt......?]. [N 96A (1989)] III-3-3
de noodklok luiden het luiden van de noodsklok: t loewe van de noadsklok (Schinnen) Het luiden van deze klok. [N 96A (1989)] III-3-3
de portiuncula-aflaat verdienen portiunculen: portsiónkele (Schinnen) De kerk in- en uitgaan bij het bidden van de toties-qoties-aflaat. Dat kon men doen: a)op het Portiuncula-feest, b)op het feest van O.L. Vrouw van de Rozenkrans (7 oktober) en c)in de namiddag en avond van Allerheiligen en op de dag van Allerzielen. [pars [N 96B (1989)] III-3-3
de roepen krijgen de roepen krijgen: de reup kriege (Schinnen, ... ), geroepen worden: geroope wiēēre (Schinnen), in de roepen zijn: in de reup zin (Schinnen) De huwelijksafkondigingen, huwelijksgeboden, de "roepen", de "geboden". [N 96D (1989)] || De roepen krijgen, afgeroepen worden in de kerk, "onder de geboden staan", "onder de roepen zijn", "in de roepen gaan". [N 96D (1989)] III-3-3
de rozenkrans bidden bij een overledene rozenkrans: roeazekrans (Schinnen) De Rozenkrans (= 3 Rozenhoedjes) bidden bij een overledene. [N 96B (1989)] III-3-3
de tafel afruimen de tafel afvegen: de taofel aafvèege (Schinnen) Wat is bij u de uitdrukking voor \'de tafel afruimen\'? (afvegen, afkuisen) [N 104 (2000)] III-2-1
de tafel dekken de tafel gereedmaken: de taofel gereidmaake (Schinnen), gereedmaken: gereit mááəkə (Schinnen), rangeren: ranzjere (Schinnen) tafel dekken; Hoe noemt U: De tafel dekken (rechten dekken) [N 80 (1980)] III-2-1
de toog aankrijgen gekleed worden: gekleid wiēēre (Schinnen), inkleding (zn.): inkleijing (Schinnen) De toog/het habijt aankrijgen, gekleed worden. [N 96D (1989)] III-3-3
de was blauwen (de) was blauwen: de wesj blauwe (Schinnen) blauwen [de wasch ~ ] [SGV (1914)] III-2-1