e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

Gevonden: 4527
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doopvont doopsteen: deupsjtein (Schinnen), doopvont: doupfondj (Schinnen), doupvont (Schinnen), dö.ypfonṭj (Schinnen), met accent op eerste lettergreep = Schinnen-dorp; met accent op tweede lettergreep = nagelbeeks  dəupfənt (Schinnen) doopvont [RND], [SGV (1914)] || Het bekken waarin het doopwater bewaard wordt en waarboven het kind ten doop wordt gehouden [doopvont, doopsteen, doofsjtee?]. [N 96A (1989)] III-3-3
doopwater doopwater: deupwater (Schinnen), duipwater (Schinnen), wijwater: wiejwaater (Schinnen) Het gewijde water in de doopvont, waarmee gedoopt wordt [vont-, vunt-, vintwater, doopwater, wijwater?]. [N 96A (1989)] III-3-3
door elkaar, verward dooreen: doorei (Schinnen) dooreen [SGV (1914)] III-4-4
doordeweekse kleren werkdaagse kleren: werdigse kleier (Schinnen) De kleren die men in de week draagt. [DC 62 (1987)] III-1-3
doordeweekse mis doordeweekse mis: door de wèèkse mès (Schinnen) Een door-de-weekse mis. [N 96B (1989)] III-3-3
doordrenken, nat maken nat maken: naat maken (Schinnen) met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)] III-4-4
doorgestikte naad opgestikte naad: (mv)  opgǝštiktǝ nø̜̄t (Schinnen) Doorgestikte naden als decoratie. Naden worden doorgestikt aan de goede kant van de stof. Doorstikken is een uitstekende techniek voor het accentueren van een bepaald detail, het plathouden van de naadtoeslagen en het decoreren van effen stof (Het Beste Naaiboek, pag. 152). [N 59, 58] II-7
doorharden drogen: dryɛgǝ (Schinnen), hel worden: hęl wē̜rǝ (Schinnen) Gezegd van een verflaag die het drogingsproces van vloeibaar naar vast ondergaat. [N 67, 74d] II-9
doorn, stekel doorn: doare (Schinnen), doorn (mv.): döör (Schinnen), doornen: deure (Schinnen), də:rə:n (Schinnen) doorn [SGV (1914)] || doornen [DC 23 (1953)], [RND] || doorns [SGV (1914)] III-4-3
doornenkroon doornenkroon: doarekroeèn (Schinnen), duërekroean (Schinnen) De doornenkroon, een kroon van doornen. [N 96B (1989)] III-3-3