e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

Gevonden: 4527
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
draadtrekker draadtrekker: drǭttrękǝr (Schinnen) Kwast die gebruikt wordt bij het draadtrekken. Hij bestaat uit een dunne, brede bundel veerkrachtige haren, die in een blikken bus bevestigd zijn, benevens een lange, platte steel. De draadtrekker wordt na vulling met verf door een kam gehaald, waardoor de haren afzonderlijke bundeltjes vormen. Omdat de kwast niet voldeed voor het werk waarvoor hij werd gebruikt, werd hij doorgaans vervangen door de getande spalter. Zie ook het lemma 'Getande spalter'. [N 67, 37b] II-9
draagriem van het kerkvaandel vanenhelp: vanehelp (Schinnen) De riem waarmee het vaandel gedragen wordt [vanehelp]. [N 96C (1989)] III-3-3
draaiboom draaiboom: dribawm (Schinnen) Het apparaat dat men gebruikt om de ketel op te tillen en om hem en naar het vuur te draaien. Zie afb. 17. [N 57, 9] II-2
draaien draaien: dreeë (Schinnen), drīēe (Schinnen), keren: kiere (Schinnen), zwenken: sjwēnke (Schinnen) draaien [DC 02 (1932)] || Draaien: een andere richting aannemen, draaien (wenden, wenken, wengen, zwenken, keren). [N 84 (1981)] || keren [SGV (1914)] III-1-2
draaiende karnton draaivat: drīi̯ǝvāt (Schinnen), drɛi̯vāt (Schinnen), drɛi̯ǝvāt (Schinnen  [(van hout)]  ) De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.] I-11
draaihek veken: vē̜kǝ (Schinnen) Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.] I-8
draaikolk draaikolk: draaikolk (Schinnen), drîêəkollék (Schinnen), kolk: kolk (Schinnen) kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)] III-4-4
draaiorgel lier: lier (Schinnen) Een draaiorgel dat op de rug gedragen wordt [lier]. [N 90 (1982)] III-3-2
dracht, drachtig zijn ww. is vol: eigen spellingsysteem  vol zin (Schinnen) Hoe noemt u de dracht van honden, katten, konijnen etc. (kipsel) [N 83 (1981)] III-4-2
dragen dragen: drage (Schinnen) dragen [DC 02 (1932)] III-1-2