e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

Gevonden: 4527
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
durfal draufgnger (du.): drauf gēnger (Schinnen), durfal: durfàl (Schinnen) iemand die alles durft te doen [kadee, mannekeskneuter, durfal] [N 85 (1981)] III-1-4
durven dorren: dorre (Schinnen, ... ) durven [SGV (1914)] || durven (geen context) [DC 37 (1964)] III-1-4
dutje hazenslaap: hazesjlaop (Schinnen), sluimer: sjloemer (Schinnen) Dut: lichte of korte slaap (dut, hazeslaap, buts, slaapje, mufs, toer). [N 84 (1981)] III-1-2
duur duur: duur (Schinnen), dûûr (Schinnen), prijzig: priezig (Schinnen), prīēzig (Schinnen) duur: Dit grote huis wordt me te -, ik ga kleiner wonen [DC 35 (1963)] || veel kostend, hoog van prijs [duur, dier, duurkopig, duurzaam, durabel, prijzig] [N 89 (1982)] III-3-1
duwen duwen: duje (Schinnen), düjə (Schinnen) duwen [RND], [SGV (1914)] III-1-2
dwangbuis dwangbuis: dwangbuus (Schinnen), dwangbûûs (Schinnen) een op de rug sluitend jasje met lange mouwen om in razernij verkerende krankzin-nigen het gebruik van hun armen te ontnemen [dwangbuis, zotkapootje] [N 90 (1982)] III-3-1
dwarsbalk biels: biels (Schinnen, ... ) de houten, stalen of gewapend betonnen dwarsbalk waarop de rails bevestigd zijn [biels, biel] [N 90 (1982)] III-3-1
dwarsbeuk dwarsbeuk: dwarsbeuk (Schinnen) Het dwarsschip, de dwarsbeuk van een kruiskerk [transept?]. [N 96A (1989)] III-3-3
dwarsdrijven dwarsdrijven: dwêsjdrieve (Schinnen) dwarsdrijven [SGV (1914)] III-1-4
dwarsdrijver dwarsdrijver: dwéésjdrîêvər (Schinnen), dwêsjdriever (Schinnen), dwarsligger: dweesjlèkker (Schinnen) dwarsdrijver [SGV (1914)] || iemand die zonder goede reden altijd tegen spreekt; die altijd anders wil dan de meerderheid [dwarserik] [N 85 (1981)] III-1-4