e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

Gevonden: 4527
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een gelofte doen beloven: beloave (Schinnen), gelofte doen: gelofte doon (Schinnen) Een gelofte doen, afleggen bijv. om op bedevaart te gaan [gelaove, jelobe]. [N 96D (1989)] III-3-3
een hond vleien feesten: eigen spellingsysteem  fiëeste (Schinnen) Hoe noemt u een hond vleien (fluren, flemen) [N 83 (1981)] III-2-1
een huis huren huren: hy(3)̄rə (Schinnen), pachten: pechten (Schinnen) een huis huren [DC 35 (1963)] || huren [SGV (1914)] III-2-1
een kater hebben een kater hebben: eine kater höbbe (Schinnen) kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)] III-2-3
een kind op de arm dragen dragen: draagə (Schinnen) een kind op de arm dragen [peizen] [N 87 (1981)] III-2-2
een kruisje geven een kruisje geven: ein krutske gieève (Schinnen), zegenen: ziëgene (Schinnen) Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)] III-3-3
een kruisje op het brood maken het brood zegenen: `t broead ziëgene (Schinnen), het brood zengenen: `t broad zieèngene (Schinnen) Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)] III-3-3
een kruisteken maken n kruus maake: ein kruts maken (Schinnen), ein kruuts(teike) make, sjlaon (Schinnen), zich ziëgene (Schinnen) Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)] III-3-3
een kuil graven dabben: dabbe (Schinnen) kuil, Een ~ maken (dappen). [N 84 (1981)] III-1-2
een paard beslaan beslaan: bǝšlǭ.̜n (Schinnen) Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.] II-11