e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

Gevonden: 4527
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een pak slaag geven doorlaten: doorlaote (Schinnen), peren: père (Schinnen), pezelen: piesele (Schinnen) pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)] III-1-2
een priktol bovenhands uitwerpen kampen: kampe (Schinnen) Een priktol [tol met een ijzeren punt die geworpen wordt] bovenhands uitwerpen, om er een andere mee te treffen [kampen, kappen, klodderen]. [N 88 (1982)] III-3-2
een rozenhoedje bidden rozenkrans beden: roeazekrans bae (Schinnen), roeazekrans bèè (Schinnen) Een Rozenhoedje bidden [de roozekrans bèèje, ziech der roeëzekrans beëne?]. [N 96B (1989)] III-3-3
een ruit plaatsen inzetten: enzętǝ (Schinnen) Een ruit in de sponning plaatsen en met behulp van kleine spijkertjes, glaspennen en stopverf vastzetten. [N 67, 90c; monogr.] II-9
een sloot uitdiepen opmaken: opmākǝ (Schinnen) Het uitdiepen of het op diepte houden van een sloot met behulp van een schop, hak, riek, krabber en een zeis. [A 10, 21; N 18, add.; monogr.] I-8
een spel kaarten spel: sjpeel (Schinnen), sjpel (Schinnen) Een spel kaarten [stok, spel, speul]. [N 88 (1982)] III-3-2
een verkoudheid hebben de snop hebben: ich höb de schnoep (Schinnen, ... ), een kou hebben: ich höb n kaw (Schinnen, ... ) Lichte verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] || Zware verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)] III-1-2
een veulen werpen veulenen: vø̄lǝnǝ (Schinnen) Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52] I-9
een wind laten een scheet laten: enne sjeet laote (Schinnen), ene laten vliegen: eine loate vlege (Schinnen), votsen: fotsə (Schinnen), votsə (Schinnen) wind laten [N 10c (1995)] III-1-1
een zeugennest maken nestelen: nɛstǝlǝ (Schinnen) Van stro een soort nest maken voor het werpen, gezegd van de zeug. [N 76, 25; N 14, 56] I-12