e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeg, niets bevattend leeg: laig (Schinveld) leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)] III-4-4
leegloper leegloper: mv. lêgleupesj  lêgleuper (Schinveld) leeglooper [SGV (1914)] III-1-4
leep, doortrapt leeps: lêpsj (Schinveld), schlau (du.): sjlaauw (Schinveld) leep [SGV (1914)] III-1-4
leerlooier looier: lȳǝr (Schinveld) Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.] II-10
leest leest: lę̄s (Schinveld) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: lieew (Schinveld, ... ) leeuw [SGV (1914)] III-3-2
lege eerste koe schot: šǫt (Schinveld) Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.] I-11
leggen leggen: lĕkke (Schinveld) leggen [SGV (1914)] III-1-2
lelietje-van-dalen meiklokje: -  meiklökskes (Schinveld) lelietje-van-dalen III-4-3
lende lende: lĕĕnje (Schinveld), linje (Schinveld) lendenen [SGV (1914)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1