21271 |
markt |
markt:
mɛrt (Q030p Schinveld)
|
markt [RND]
III-3-1
|
24945 |
marmer |
marmel:
marmel (Q030p Schinveld)
|
marmer [SGV (1914)]
III-4-4
|
22739 |
marmeren beeld |
beeld:
marmeren béldj (Q030p Schinveld)
|
Marmeren beeld. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
24350 |
marter |
maart:
māārt (Q030p Schinveld)
|
marter [SGV (1914)]
III-4-2
|
22440 |
masker |
mommegezicht:
mommegezich (Q030p Schinveld),
mommegezicht (Q030p Schinveld)
|
masker [SGV (1914)]
III-3-2
|
33044 |
mathaak |
zichthaak:
[zicht]hǭk (Q030p Schinveld)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
18129 |
mazelen |
mazeren:
mazere (Q030p Schinveld)
|
mazelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
20925 |
mede |
honingsbier:
hoaningsbeer (Q030p Schinveld)
|
mede (drank) [SGV (1914)]
III-2-3
|
25478 |
meelopslagplaats |
meelkamer:
mē̜lkāmǝr (Q030p Schinveld)
|
De ruimte of plaats waar het meel opgeslagen wordt. [N 29, 105b; N 29, 105e]
II-1
|
25524 |
meelzeef |
fijn zeef:
fīn zēf (Q030p Schinveld),
grof zeef:
grǭf zēf (Q030p Schinveld)
|
Zeef voor het uitzeven van de zemelen. Volgens de informant van L 291 hebben de zeven op de boerderij alle een ronde vorm met verschillende doorsnee. De rand is een gebogen spaanhout. De grove zeven zijn van vertind draad maar de fijne van koperdraad of van een fijnmazige, geruite stof versterkt met paardehaar. Fijne zeven zijn ook uitsluitend van paardehaar geweven. De informant van L 372 spreekt naast een ronde zeef ook van een vierkantige met een doorsnee van 30-35 cm. Bij het woordtype "mangel" moeten we denken aan een ander soort voorwerp dan een zeef. De informant van Q 95 geeft hierover geen uitsluitsel. Zie afb. 15. [N 29, 13c; N 29, 13b]
II-1
|