e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mergelkalk landbouwkalk: landbouwkalk (Schinveld) Kalksoort die wordt verkregen door mergelsteen in een kalkoven te branden. Van Keirsbilck merkt op pag. 180 over de mergelkalk op: ø̄De mergelkalk heet ook 'leemmergel', als er veel leem in aanwezig is. Om hare mindere deugd, in vergelijking van andere kalksoorten, wordt zij weinig of niet gebruikt.ø̄ Het woordtype 'hydrauliekse kalk' (P 176) is een leenvertaling van het Franse 'mortier hydraulique', ø̄waterkalk, kalk die zonder toevoeging van vreemde bestanddelen in korte tijd onder water verhardtø̄. [N 30, 28c; monogr.] II-9
merrie meer: mē̜r (Schinveld) Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.] I-9
mes mets: mèts (Schinveld), schrapmes: šrapmɛts (Schinveld), slachtmes: šlaxmɛts (Schinveld), steekmes: štēkmɛts (Schinveld) In dit lemma zijn 17 vragen uit vragenlijst 28 samengesmolten die vroegen naar bepaalde soorten messen. Omdat bleek dat in die 17 lemmata een grote overeenkomst bestond wat betreft de voorkomende woordtypen, leek samensmelting van die zeventien vragen lexicografisch een verantwoorde zaak. Uit het woordmateriaal blijkt dat de benamingen van de messen bepaald niet vastliggen. Men geeft een mes vaak niet een benaming die verband houdt met de vorm maar men benoemt het vooral onder invloed van de handeling die men ermee verricht. En omdat een slachter met één mes verschillende handelingen verricht, kan eenzelfde soort mes toch door diezelfde slachter verschillend genoemd worden. De gebruiksmogelijkheid domineert bij de naamgeving van het object boven de vorm ervan. Zo zou men kunnen concluderen aan de hand van de voorkomende varianten. Daarom is ter verduidelijking van dit lemma differentiatie naar gebruiksmogelijkheid noodzakelijk. Hieronder worden de verschillende gebruiksmogelijkheden (soms ook de vorm) van de messen opgesomd zoals die in de 17 vragen naar voren komen. Achter elk woordtype wordt met één of meer hoofdletters a, b, c enzovoorts, tussen ronde haken geplaatst. verwezen naar onderstaande lijst. Wanneer een woordtype meerdere functies in zich heeft dan één, dan is de functie niet voor iedere variant en per plaats apart aangeduid. Het feit dat een woordtype meerdere functies kent, wil dus niet zeggen dat iedere opgave binnen dat woordtype al die vooraf genoemde functies heeft, maar wil wel zeggen dat alle opgaven tezamen binnen zo''n woordtype die genoemde functies vertegenwoordigen. Hieronder volgt de lijst van gebruiksmogelijkheden: a) het mes met de kromme punt waarmee men het slachtvee doodt (N 28, 10a). b) het aan beide zijden scherp geslagen mes waarmee men het slachtvee doodt (N 28, 10b). c) het mes waarmee men de geweekte haren en opperhuid van het varken verwijdert (N 28, 28b). d) het mes waarmee men de laatste haren van het varkenslijf verwijdert (N 28, 33a). e) het mes met de spitse punt waarmee men de runderhuid doorsnijdt (N 28, 41). f) het mes waarmee men de runderhorens verwijdert (N 28, 43). g) het mes waarmee men de runderkop verwijdert (N 28, 45). h) het mes waarmee men de runderhoeven verwijdert (N 28, 47). i) het mes waarmee men de runderpoten verwijdert (N 28, 49). j) het mes waarmee men de huid losmaakt van het runderlijf (N 28, 52). k) het mes waarmee men de buik doorsnijdt (N 28, 57). l) het mes waarmee men de ingewanden uit de buik lossnijdt (N 28, 60). m) het mes met de spitse punt waarmee men de varkensoren verwijdert (N 28, 70a). n) het ronde mes waarmee men de varkensoren verwijdert (N 28, 70b). o) het mes waarmee men het slachtvee klooft (N 28, 90). p) het mes waarmee men het vlees (van varken of rund) in (grote) stukken snijdt (bij het begin van de verwerking na het versterven) (N 28, 99). q) het mes waarmee men de ribben in stukken deelt (N 28, 105). De woordtypen zijn niet naar de gebruiksmogelijkheden geordend, maar worden alfabetisch gerangschikt. Zie afb. 11' [N 28. 10a; N 28, 10b; N 28, 28b; N 28, 33a; N 28, 41; N 28, 43; N 28, 45; N 28m 47; N 28, 49; N 28, 52; N 28. 57; N 28, 60; N 28. 70a: N 28. 70b; N 28, 90; N 28, 99; N 28, 105; monogr.] || mes [SGV (1914)] II-1, III-2-1
mes waarmee men de darmen schoonmaakt sljjmmes: šlimɛts (Schinveld) Met een mes o.a. of bij voorkeur met de rug van dat mes schrabt men het vuil van de binnenste buiten gekeerde darm. [N 28, 118] II-1
mest in de voor doen (mest) stoken: štȳǝkǝ (Schinveld) Met een riek of een (gevorkte) stok de gespreide mest die op de "harde voor" ligt, in de pas geploegde voor schuiven of krabben: het werk van de "meststoker". [N P, 14; N 11A, 25; monogr.] I-1
mest laden (mest) laden: (Schinveld) Mest uit de mestvaalt (vroeger uit de potstal) met een riek op de gereedstaande kar laden. Meestal wordt de karbak zo hoog mogelijk volgetast. [N P, 7; N 11A, 10; JG 1a; monogr.] I-1
mest verspreiden (mest) spreiden: šprēǝ (Schinveld), špręi̯ǝ (Schinveld) De hoopjes mest die op het land liggen, moeten vóór het ploegen gelijkmatig over het land worden verdeeld met de riek: men neemt telkens een hoeveelheid mest op, om deze vervolgens uiteen te schudden, terwijl men met de riek een slingerbeweging maakt. [N 11, 20; N 11A, 23; N M, 8b add.; A 9, 27; RND 51; JG 1a + 1b + 2c; JG 2b-4, 9; monogr.] I-1
mest, stalmest mest: męs(t) (Schinveld) De hieronder vermelde woorden zijn van toepassing op natuurlijke mest: het in de stallen van het vee gevormd mengsel van uitwerpselen en strooisel. In de vroegere potstal hoopte de mest zich op, totdat hij na afloop van het (winter)seizoen van daaruit naar het land werd gereden. Later werd de mest uit de stallen in de mestvaalt of -kuil verzameld. Met het woord stalmest, dat naast mest in gebruik is (gekomen), wordt de door het vee geproduceerde mest duidelijker onderscheiden van b.v. kunstmest en groenmest. Ruimer van betekenis dan (stal)mest zijn de abstracte termen beterij en vetting, waarmee het lemma besloten wordt. In de volgende lemmata wordt voor wat mest als deel van een samenstelling of woordgroep betreft, naar dit lemma verwezen. Men zij er echter op bedacht, dat in plaatsen waar men de t van mest als simplex normaal uitspreekt, deze medeklinker vaak nauwelijks of niet gehoord wordt in met mest beginnende samenstellingen (mestkar e.d.) en woordgroepen (mest varen e.d.). Begint het tweede deel van zulk een samenstelling of woordgroep met een s of š, dan worden de beide slotmedeklinkers van mest daaraan zelfs volledig geassimileerd (meststoker, mest spreiden e.d.). [JG 1a + 1b ; N 11, 12 + 16 + 27; N 11A, 3; N M, 10a + b; L 1 a-m; L A1, 200; L 31, 17; S 23; Wi 53; A 9, 25; Gi 1, III 6; RND, 51] I-1
mesthaak mesthaak: [mest]hǭ ̝ǝk (Schinveld) De mesthaak is een riek waarvan de tanden loodrecht op de steel staan. De mesthaak wordt gebruikt om een hoeveelheid mest voort te trekken, met name bij het afladen van de mest van de kar in hoopjes op het land. Maar men gebruikt hem verder ook om mest uit de stallen te trekken (vooral bij de oude potstal), om mest op de mesthoop te verplaatsen, om mest van de mesthoop los te trekken (voor het laden), om mesthoopjes op het land uiteen te trekken en soms om de (tuin)grond fijn te maken. De mesthaak kan 2 √† 3 (vroeger veelal) of 4 √† 5 tanden hebben. De gesmede mesthaak werd vroeger door de plaatselijke smid vervaardigd, en was later ook in de handel verkrijgbaar. Vaak echter maakte men van een oude riek een mesthaak, door de tanden of de "hals" van die riek in het vuur om te zetten. In de betrokken termen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. [J G 1b + 1b; N 5A, 50c; N 11, 28; N 11A, 17a; N 18, 55 t /m 63; A 28, 5a + b; Lu 6, 5a + b; Av 1, III 5d; monogr.] I-1
mestkalf eenjarig kalf: ējūǝrex [kalf] (Schinveld) Kalf dat gehouden wordt voor de slacht. Woordtypen als kistkalf, hokkalf, plankkalf duiden op een kalf dat vet gemest wordt in een kist of box. Zie voor de fonetische documentatie van (kalf)en (kalfje) het lemma ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 75b; N 3A, 76; N C, 8; S 14; monogr.] I-11