32839 |
mestplakken verspreiden |
flatten spreiden:
flatǝ špręi̯ǝ (Q030p Schinveld)
|
De koemestplakken in de wei met een riek of schop uit elkaar slaan, om te voorkomen dat er zich op die plekken schitbossen vormen. [NM, 8b; N 11A, 40b; div.; monogr.]
I-2
|
33622 |
mestvaalt |
aalpoel:
āpool (Q030p Schinveld),
mesthof:
meestef (Q030p Schinveld),
mesthoop:
meesthoop (Q030p Schinveld)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
25625 |
met afgebarsten korst, gezegd van brood |
afgebakken brood:
āfgǝbakǝ brūǝt (Q030p Schinveld)
|
De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 70 luidde: "Hoe noemt u brood dat tussen korst en kruin is afgebarsten?" Het feit dat ''kruin kruim'' had moeten zijn, heeft de beantwoording niet noemenswaardig be√Ønvloed. Het lemma valt uiteen in verschilllende grammaticale categorieën.' [N 29, 70; N 29, 69a; monogr.]
II-1
|
22641 |
met een drijftol spelen |
kokkerallen:
koekeralle (Q030p Schinveld)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven]? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
22760 |
met een priktol spelen |
draaitollen:
dreetolle (Q030p Schinveld)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [een stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid]? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
17946 |
met grote stappen lopen |
een grote greid in de boks hebben:
héé héét eene grôête grêj in de boeksj (Q030p Schinveld)
|
stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20570 |
met kleine hapjes eten |
peuzelen:
pösele (Q030p Schinveld)
|
Hoe noemt U: Druk eten met kleine hapjes (busselen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19062 |
met tegenzin |
gaarne of node:
gêr of nōa (Q030p Schinveld)
|
tegen heug en meug [SGV (1914)]
III-1-4
|
25403 |
metalen broeibak |
broeibak:
brø̄jbak (Q030p Schinveld)
|
De metalen bak waarin heet water wordt gegoten. In dit water wordt het varken geheel ondergedompeld om de haren los te weken. [N 28, 21; Veldeke 37, 36]
II-1
|
29920 |
metselaar |
metselaar:
mętsǝlē̜r (Q030p Schinveld),
murer:
mȳrǝr (Q030p Schinveld),
muurder:
mȳrdǝr (Q030p Schinveld
[(oud)]
)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|