32939 |
optasser |
bermer:
bɛrmǝr (Q030p Schinveld)
|
Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b]
I-3
|
17900 |
optillen |
oplichten:
opluchte (Q030p Schinveld),
òpløXtə (Q030p Schinveld)
|
heffen, tillen [SGV (1914)] || optillen [RND]
III-1-2
|
19037 |
opzettelijk |
expres:
espres (Q030p Schinveld)
|
expres [SGV (1914)]
III-1-4
|
28065 |
opzichter |
opzichter:
ǫp˲zextǝr (Q030p Schinveld)
|
De man onder wiens leiding de werkzaamheden op het bouwwerk worden verricht. In K 359 werd de controle door de 'architect' ('ažet'k') verricht. 'Conducteurs' werden in Q 83 slechts op grote bouwwerken ingezet ter vervanging van de aannemer. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.]
II-9
|
34053 |
os |
os:
ø̜s (Q030p Schinveld),
ǫs (Q030p Schinveld)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
20318 |
oud, bejaard |
bejaard:
bejöerd (Q030p Schinveld),
oud:
ziene mooder is oud
oud (Q030p Schinveld)
|
bejaard [SGV (1914)] || oud: zn moeder is oud [DC 35 (1963)]
III-2-2
|
20320 |
oude man |
oude man:
ĕĕnen auwe man (Q030p Schinveld)
|
oude [een ~ man] [SGV (1914)]
III-3-1
|
18649 |
oude versleten hoed |
loesj:
loesj (Q030p Schinveld)
|
hoed, oude versleten of ontredderde ~ [loesj, sjaphoed] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22317 |
oudejaarsavond |
oudejaarsavond:
aawejaorsaovent (Q030p Schinveld)
|
Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
20229 |
ouders |
ouders:
auwesj (Q030p Schinveld),
au̯əš (Q030p Schinveld),
ja
au̯əš (Q030p Schinveld)
|
ouders [SGV (1914)] || ouders; Komt dit woord in het dialect wel voor? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|