e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schuchter schuw: sjŭŭj (Schinveld) bloode [SGV (1914)] III-1-4
schuifgrendel schoude: sjauw (Schinveld), schoude-tje: sjuike (Schinveld) schuifgrendel [N 07 (1961)] III-2-1
schuimspaan schuimlepel: sjuumlêpel (Schinveld), schuimveer: sjuumvêr (Schinveld) schuimspaan [SGV (1914)] III-2-1
schuldig (zijn) schuldig (zijn): sjuljig (Schinveld) schuldig [SGV (1914)] III-3-1
schurft rui: rŏĕw (Schinveld) schurft [SGV (1914)] III-1-2
schurk, smeerlap schavunder: sjavuunder (Schinveld) schavuit [SGV (1914)] III-1-4
schutter schut: sjut (Schinveld, ... ), schutter: sjətər (Schinveld) schutter [RND], [SGV (1914)] III-3-2
schutters schutten: sjutte(n) (Schinveld, ... ) schutters (mv.) [SGV (1914)] III-3-2
schuur schuur: šȳr (Schinveld) Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c] I-6
schuurtje schuurtje: schuurke (Schinveld) schuurtje [DC 35 (1963)] III-2-1