e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sering kruisbloemenstruik: krŭŭtsbloomesjtroek (Schinveld, ... ) [SGV (1914)]sering [SGV (1914)] I-7, III-4-3
sik sik: sek (Schinveld) Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.] I-12
sip (kijken) over de naas af kijken: iever de naas aaf kieken (Schinveld) sip kijken [SGV (1914)] III-1-4
sjerp sjerp: sjerp (Schinveld) sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)] III-1-3
slaan slaan: bonṭj ɛn blāuw Xəsjlāgə (Schinveld), sjloan (Schinveld), šloa (Schinveld), šloa dich úəm dien ōōrə (Schinveld) bont en blauw geslagen [RND] || ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] III-1-2
slaapmuts slaapmuts: sjloapmutsj (Schinveld), slaopmutsj (Schinveld) hul (kap) [SGV (1914)] || slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)] III-1-3
slabbetje, spuugdoekje slabberlapje: slabberlepke (Schinveld), zeverlapje: zeeverlepke (Schinveld) slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-2-2
slachten slachten: šlaxtǝ (Schinveld) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slag slag: sjlaag (Schinveld), sjlêg (Schinveld) slag, klap, stomp [SGV (1914)] || slagen (mv) [SGV (1914)] III-1-2
slak slak: sjläk (Schinveld, ... ) slak [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)] III-4-2