e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tafel dis: døš (Schinveld) tafel [SGV (1914)] III-2-1
tak (alg.) tak: tak (Schinveld) tak [SGV (1914)] III-4-3
tak op ingezaaid land vreerijs: vrēris (Schinveld), vrīris (Schinveld) De tak, stok of bundel stro die men op de pas ingezaaide akkers plaatste om aan te geven dat deze niet betreden mochten worden door jagers en anderen. Voor streep, zie WNT s.v. in de betekenis "grensteken". [N M, 26; monogr.] I-4
takken (coll.) tak (mv.): täk (Schinveld) takken (mv.) [SGV (1914)] III-4-3
takkenbos, bussel hout schans: sjans (Schinveld) takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)] I-7
talud berm: bɛrm (Schinveld), kleef: klīf (Schinveld) De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.] I-8
tand tand: tanjdj (Schinveld) tand [SGV (1914)] III-1-1
tanden tanden (mv.): tänj (Schinveld) tanden [SGV (1914)] III-1-1
tanden van een riek tanden: tɛnj (Schinveld) Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.] I-1
tandpijn tandpijn: tandpieen (Schinveld) kiespijn [DC 27 (1955)] III-1-2