| 18400 |
borstrok |
borstrok:
borstrok (Q030p Schinveld),
stoep:
sjtup (Q030p Schinveld)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
lijfje:
liefke (Q030p Schinveld)
|
borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 18248 |
borstspeld |
spang:
sjpang (Q030p Schinveld)
|
speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 18323 |
borststuk van een schort |
boezem:
böözem (Q030p Schinveld)
|
borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 33713 |
bos |
bos:
byš (Q030p Schinveld)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 34258 |
boter |
boter:
bōatǝr (Q030p Schinveld),
botter:
botǝr (Q030p Schinveld),
butǝr (Q030p Schinveld)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
| 34259 |
boter inleggen |
botter insteken:
[botter] eštē̜kǝ (Q030p Schinveld)
|
Techniek om de boter zo lang mogelijk te kunnen bewaren. Hierbij werd er zo min mogelijk gekneed. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [R 3, 76 en 77; Ge 22, 118; monogr.]
I-11
|
| 33299 |
boterbloem |
kraaipoot:
(de kruipende)
krǭpu̯ǭt (Q030p Schinveld)
|
Ranunculus L. Een plantengeslacht dat, samen met de (water)ranonkel, uit allerlei verschillende soorten bestaat waarvan sommige inmiddels zeldzaam zijn, zoals de akkerboterbloem (Ranunculus arvensis L.) die vroeger in veel Limburgse akkers voorkwam. In het gebied van het WLD zijn de scherpe (Ranunculus acris L., hierbij afgebeeld), de kruipende (Ranunculus repens L.) en de blaartrekkende (Ranunculus sceleratus L.) boterbloem vrij algemeen en in mindere mate de knolboterbloem (Ranunculus bulbosus L.), de egelboterbloem (Ranunculus flammula L.) en de behaarde boterbloem (Ranunculus sardous Crantz.). De meeste van deze soorten hebben (goud- tot bleek-)gele bloemen en groeien op weilanden, bermen, oevers en andere min of meer vochtige bodem. Ze bloeien van april of mei tot september en worden van ongeveer 10 tot 50 cm hoog. Voor zover mogelijk is de bedoelde soort apart aangegeven. [A 60A, 40, 60, 61, 104; monogr.]
I-5
|
| 20885 |
boterhamworst |
schinkenworst:
varkensvlee en meel en gerookt
sjinkewôêsj (Q030p Schinveld)
|
hamworst /schinken- [N 06 (1960)]
III-2-3
|
| 19517 |
botervlootje |
boterpot:
boeterpot (Q030p Schinveld),
botervloot:
boetervloot (Q030p Schinveld)
|
botervlootje [DC 23 (1953)]
III-2-1
|