e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinveld

Overzicht

Gevonden: 2469
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deegkleed meelzak: %%meervoud%%  mē̜lzakǝ (Schinveld) Het doek of iets dergelijks waarmee het deeg tijdens het rijzen wordt afgedekt. Ten aanzien van "meelzak" merkt men op dat deze leeg moet zijn of oud of dicht of omgekeerd. Wat "doek" betreft zegt men dat deze warm of vochtig moet zijn. [N 29, 27] II-1
deegkrabber deegschup: dēxšøp (Schinveld) Werktuig waarmee het deeg wordt losgestoken. Het gaat hier om een gereedschap dat de vorm kan hebben van een plamuurmes met vierhoekig, driehoekig, half-rond blad), een krabber of hak met half-rond blad en een schopje met een blad van uiteenlopende vorm. Volgens de informant van K 314 heeft het "krommes" ongeveer de vorm van een sikkel. Vaak is de steel van de schop van ijzer. De handgreep van het plamuurmesmodel is vaak van hout of van omgebogen metalen plaat. Vergelijk voor de woordtypen het lemma ''deegmes''. Zie afb. 18. [N 29, 21b; N 29, 21c; OB 2, 2f; monogr.] II-1
degelijk grondelijk: grunjtjelik (Schinveld) grondig [SGV (1914)] III-1-4
deksel deksel: dĕĕksel (m) (Schinveld) deksel [SGV (1914)] III-2-1
dempig dempig: dɛmpex (Schinveld) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
denken denken: denke (Schinveld), dĕĕnke(n) (Schinveld) denken [SGV (1914)] || denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)] III-1-4
dennenappel dennenkuif: dennekŏĕf, mv. dennekŭŭf (Schinveld) dennenappel [SGV (1914)] III-4-3
dennennaalden dennenspangen: dennesjpang (Schinveld) dennennaald [SGV (1914)] III-4-3
deugniet deugeniet: duegeneet (Schinveld), däögeneet (Schinveld), schurk: sjork (Schinveld), slechtriem: sjlechtreem (Schinveld) deugniet [DC 11 (1942)], [SGV (1914)] III-1-4
deuk in een hoed deuk: deuk (Schinveld) deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] III-1-3