18116 |
eelt, eeltknobbel |
kwert:
kwéérte (Q030p Schinveld),
zwel:
sjwieël (Q030p Schinveld)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)] || eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
zweelwrat:
šwęi̯lvrat (Q030p Schinveld)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
ən bo̝təram šmīrə (Q030p Schinveld),
een smouer smeren:
vulgairder
ən šmāu̯ər šmīrə (Q030p Schinveld)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
34532 |
een ei |
ei:
ē̜i̯ (Q030p Schinveld)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
34541 |
een ei afpellen |
schaal dervan halen:
šāl dǝrva hǭlǝ (Q030p Schinveld)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
19855 |
een huis huren |
pachten:
pəchtə (Q030p Schinveld),
pɛxtə (Q030p Schinveld)
|
een huis huren [DC 35 (1963)] || huren [SGV (1914)]
III-2-1
|
30049 |
een huis uitzetten |
uitzetten:
ūt˲zętǝ (Q030p Schinveld)
|
De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.]
II-9
|
20508 |
een kater hebben |
een kater hebben:
ene kater höbbe (Q030p Schinveld)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
mommengezicht:
mommegezich (Q030p Schinveld)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
18273 |
een paar schoenen |
een paar schoenen:
paar sjoen (Q030p Schinveld)
|
schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|