e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinveld

Overzicht

Gevonden: 2469
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eerlijk eerlijk: ierlik (Schinveld) eerlijk: Jullie moeten die snoepjes - delen [DC 39 (1965)] III-1-4
eerste baardharen vleughaartjes (mv.): vlūūghèùrkes (Schinveld) baardharen, eerste ~ [muggebeen, duivelshaar] [N 10 (1961)] III-1-1
egaliseren slechten: šlextǝ (Schinveld) De grond met de schop egaliseren, al spittend gelijkmaken. [N 27, 11] I-8
egel egel: egel (Schinveld), iègel (Schinveld), stekelvarken: štaikəlveͅrkə (Schinveld) egel [DC 04 (1936)], [SGV (1914)] III-4-2
eggen egen: ē̜gǝ (Schinveld) Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.] I-2
ei zonder schaal liezenei: līzǝnęi̯ (Schinveld) Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.] I-12
eierdopje eierdopje: eejərdŭpkə (Schinveld) eierdopje [DC 39 (1965)] III-2-1
eik eik: eek (Schinveld), ek (Schinveld), eikenboom: -  eikəbòum (Schinveld) eik [DC 04 (1936)], [RND] || eik (Quercus robur) [DC 39 (1965)] III-4-3
eikel eikel: ekələ (Schinveld), -  eikələ (Schinveld, ... ) eikels [RND] || eikels zoeken [DC 04 (1936)] III-4-3
ekster ester: ääster = êster  ääster (Schinveld), êster (Schinveld) ekster [SGV (1914)] III-4-1