18595 |
hul |
hul:
hul (Q030p Schinveld)
|
hul (kap) [SGV (1914)]
III-1-3
|
17959 |
hurken |
pachten:
pächte (Q030p Schinveld)
|
hurken [SGV (1914)]
III-1-2
|
19886 |
huurhuis |
pachthuis:
pächthoes (Q030p Schinveld)
|
huurhuis [SGV (1914)]
III-2-1
|
21333 |
huurpenning |
meepenning:
mĕĕjpenning (Q030p Schinveld)
|
huurpenning [SGV (1914)]
III-3-1
|
20429 |
huwelijk |
trouw, de -:
trouw (v) (Q030p Schinveld)
|
huwelijk [SGV (1914)]
III-2-2
|
19262 |
iemand zijn gang laten gaan |
laten gewhren (du.):
gewäärde loate(n) (Q030p Schinveld)
|
betijen [SGV (1914)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
ter lijk bidden:
vroeger door naast buren en nu door koster van RK-kerk. Geen aparte naam
tər līēk bee (Q030p Schinveld)
|
lijkbidders; wordt het overlijden aangezegd door de naaste buren of door lijkbidders? Hoe heten deze (aanzeggers, aansprekers, groeveneugers, uitingstneugers, lijkers, enz.)? (duidelijk vermelden of deze naam op de buren of op de lijkbidders slaat) [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
ies (Q030p Schinveld)
|
ijs [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
18639 |
ijsmuts |
ijsmuts:
iesmutsj (Q030p Schinveld)
|
ijsmuts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18914 |
ijverig |
naarstig:
nêsjstig (Q030p Schinveld),
nêsjtig (Q030p Schinveld)
|
noest [SGV (1914)]
III-1-4
|