21336 |
juffrouw |
juffer:
verkeinwoord juufferke
jŏĕffer (Q030p Schinveld),
jungfer (du.):
verkleinwoord jömferke
jomfer (Q030p Schinveld)
|
juffer [SGV (1914)]
III-3-1
|
18707 |
jumper |
vest:
vest (Q030p Schinveld)
|
jumper, damesvest met mouwen en knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18192 |
jurk |
japon:
tegenwoordig
japon (Q030p Schinveld),
kleed:
kleed (Q030p Schinveld)
|
jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17602 |
kaak |
kaak:
kāāk (Q030p Schinveld),
onderkaak:
unger kaak (Q030p Schinveld)
|
kaak [DC 02 (1932)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
raak:
raake (Q030p Schinveld)
|
kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
kale kop:
kaale kop (Q030p Schinveld),
kletskop:
kletsjkop (Q030p Schinveld),
kop wie een vot:
kop wie n vot (Q030p Schinveld)
|
kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kȳǝmǝ(n) (Q030p Schinveld)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
20768 |
kaantjes |
krapjes:
krèpkes (Q030p Schinveld),
krappen:
krabbe (Q030p Schinveld),
krappe (Q030p Schinveld)
|
vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|
24676 |
kaardenbol |
kaard:
kaat (Q030p Schinveld),
kaarde:
kaat (Q030p Schinveld),
krats:
krets (Q030p Schinveld, ...
Q030p Schinveld)
|
kaarddistel [SGV (1914)] || kaarddistel (VanDale: gew. ben.vd kaardebol) [SGV (1914)]
I-7, III-4-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
kēͅərs (Q030p Schinveld)
|
kaars [RND]
III-2-1
|