e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schulen

Overzicht

Gevonden: 1625

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bezemsteel steel: stēl (Schulen) bezemsteel [RND] III-2-1
bibberen bibberen: bibbere (Schulen) beven, bibberen [ZND 21 (1936)] III-1-2
bidden beden: jeə mot bēə (Schulen) Ge moet bidden (in de kerk). [ZND 21 (1936)] III-3-3
biechten (gaan) zich te biechte gaan: vēə gon ōs te biechte (Schulen) We gaan biechten, of ... ons biechten, of ... te biechte (welke uitdrukking is hiervoor gebruikelijk?). [ZND 21 (1936)] III-3-3
bieden bieden: bi.ə (Schulen), bīə (Schulen) bieden [RND], [ZND 21 (1936)] III-3-1
bier bier: bier (Schulen), bīēr (Schulen), verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) ook ZND 22 vr. 27a  bier (Schulen), bīr (Schulen) bier [RND], [ZND 06 (1924)], [ZND 27 (1938)] III-2-3
bieslook bieslook: beesloək (Schulen) [ZND 34 (1940)] I-7
biestmelk biestmelk: bistmɛ.lǝk (Schulen), eerste melk: jostǝ mɛ.lǝk (Schulen) De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.] I-11
biggen werpen kurren: kerǝ (Schulen) Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.] I-12
bij bij/bie: bęj (Schulen) De gewone honingbij. Het lichaam van de bij bestaat uit drie delen: 1) de kop of het voorlijf met de voelhorens, de ogen, de tong en de kaken, 2) de borstkas met de poten en de vleugels, 3) het achterlijf waarin twee magen zitten, de honingmaag en de spijsmaag. In het uiteinde van het achterlijf zit de angel die de bij als wapen gebruikt. De bij leeft uitsluitend in en met een gemeenschap of volk. Men onderscheidt drie verschillende verschijningsvormen: koninginnen, darren en werkbijen. De bij zuigt nectar uit bloemen en maakt er honing van. Binnen dit lemma is gekozen voor het woordtype bij/bie, omdat het niet steeds duidelijk is of de dialectvarianten door één van beide c.q. welke dialectvarianten door de een en welke door de ander vertegenwoordigd worden. Bij de overige lemmata in deze aflevering worden de hier bedoelde dialectvarianten, voorkomend als simplex zowel als in samenstellingen, verantwoord door middel van het woordtype (-)bij(-). [N 63, 12a; N 63, 12b; N 63, 12c; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 1a; JG 2c; L 1a-m; S 3; N 63, 62a; Ge 37,1; A 9,1; monogr.] II-6