29070 |
mouwomslag, manchet |
mouwomslag:
mãwemslãǝx (P052p Schulen)
|
Verlengstuk aan het einde van een mouw; vaak afzonderlijk, en dan al of niet aan de mouw vastgemaakt. [N 62, 34d; N 59, 134; MW]
II-7
|
28903 |
mouwplank |
strijkplankje:
strē̜kplɛŋskǝ (P052p Schulen)
|
De mouwplank gebruikt men voor het openpersen van de mouwnaden; zij wordt daartoe in de mouwen gestoken. De informant van L 416 zegt een mouwplank met één poot te gebruiken. Zie ook het lemma ɛpersplankɛ. Zie afb. 16.' [N 59, 19d]
II-7
|
29066 |
mouwsplitje |
inleg:
ejnlęx (P052p Schulen)
|
Het splitje onder aan de mouw van het colbert. [N 59, 131a]
II-7
|
29069 |
mouwvoering aannaaien |
(de) mouw aannaaien:
mãw ãǝnnęǝ (P052p Schulen)
|
De voering van de mouw aan het armsgat hechten. [N 59, 127]
II-7
|
33767 |
muil |
muil:
mø̜i̯l (P052p Schulen)
|
Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b]
I-9
|
26147 |
muilband |
domband:
dǫmbã.nt (P052p Schulen)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
17872 |
muilpeer |
muilpeer:
moulpeer (P052p Schulen),
soufflet (fr.):
sappelet (P052p Schulen)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
moits (P052p Schulen),
pots:
puts (P052p Schulen)
|
pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
24506 |
muurbloem |
flier:
-
flier (P052p Schulen),
muurflier:
-
muurflier (P052p Schulen),
steenflier:
-
steenflier (P052p Schulen)
|
muurbloem
III-4-3
|
26400 |
naaf |
dom:
dom (P052p Schulen)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|