20060 |
pioen |
cornelisbloem:
-
cornilusbloemen (P052p Schulen),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
curnelisbloem (P052p Schulen)
|
Ook mat. van ZND 15 (1930), 018 opgenomen [ZND 05 (1924)] || Pioen (Paeonia officinalis L.)
I-7, III-2-1
|
24364 |
pissebed |
varken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
veͅrkə (P052p Schulen)
|
pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33495 |
pit, kern van fruit |
kern:
kjan (P052p Schulen)
|
[RND 08]
I-7
|
20411 |
plaatsvervangende peetoom |
geleende peet:
geliende peet (P052p Schulen)
|
peter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware peter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
20412 |
plaatsvervangende peettante |
geleende paat:
geliende poat (P052p Schulen)
|
meter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware meter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
20939 |
plak |
rugvuller:
ręxvūler (P052p Schulen)
|
Een opvulsel achter de arm ofwel bestaand uit een stukje stoom (gaas dat sterk gepapt is, in katoen of rayon) waarop een half vel watten wordt genaaid of uit een stukje stof. De plak moet het beloop volgen van het armsgat en wordt op de rug langs het armsgat gelegd en onder de arm aan de vulling vastgemaakt (Papenhuyzen, pag. 81). De plak dient voor een mooie valling voor de arm. [N 59, 115]
II-7
|
22734 |
plankmis |
over de wet:
oe zoals in het Franse oeuvre
oever de wet (P052p Schulen)
|
In vele streken moet de kegelbal een in de grond bevestigde plank raken, wanneer de speler hem wegslingert; wat wordt er gezegd wanneer de speler de plank mist (b.v. de bal er over heen werpt)? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
29045 |
plastron |
plastron:
plastrǫŋ (P052p Schulen)
|
Een deel van de binnenvulling van het colbert, bestaande uit paardehaar en linnen of uit getwijnd paardehaar (Papenhuyzen III, pag. 22-23). Volgens de informant van Q 197 verstaat men daar onder een plastron een stukje stof voor de hals bij een kleed met een wijd decolleté. In Belgisch Limburg is een plastron een das. [N 59, 115]
II-7
|
29080 |
platstuk |
platstuk:
platstęk (P052p Schulen)
|
Beide schouderstukken van een kiel, hemd of colbert die achter aan elkaar genaaid zijn; een schouderpas dus, bestaande uit twee stukken. [N 59, 91; N 62, 33; N 59, 87]
II-7
|
26898 |
ploeg |
ploeg:
plox (P052p Schulen)
|
De ploeg is het landbouwwerktuig dat de grond voorsgewijs lossnijdt en deze - afhankelijk van de stand van het strijkbord - geheel of ten dele omkeert. De term ploeg is te beschouwen als benaming voor het hier bedoelde werktuig in het algemeen, alsmede voor het ploegtype dat ter plaatse vanouds of in een bepaalde periode het meest gebruikt werd. Oudere zegslieden die de modernere (wentel)ploegen hebben zien opkomen en daarvoor benamingen als dubbele ploeg, wentelploeg e.a. opgaven, verstonden onder "de ploeg" de oude houten voet-, rad- of karploeg, zoals een latere generatie met "de ploeg" vaak de voorloper van de moderne, met een tractor verbonden ploeg blijkt te bedoelen. In het tweede deel van het lemma zijn de beschikbare meervoudsvormen van ploeg vermeld. [N 11, 29; N 11A, 66a + 66b; N 27, 14 + 15 + 16 add.; JG 1a + 1b; Wi 9; S 8; Gwn 7, 2; monogr.]
I-1
|