31196 |
smidsgereedschap |
getuig:
gǝtęjx (P052p Schulen)
|
De algemene benaming voor al het gereedschap van de smid. [L 19A, 13; monogr.]
II-11
|
32880 |
snede van het blad van de zeis |
snede:
snī.ǝ (P052p Schulen)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snīēf (P052p Schulen)
|
sneeuw [RND]
III-4-4
|
21237 |
sneltrein |
blok:
əne blok (P052p Schulen),
expres (<fr.):
tweede e van expres nogal lang aangehouden
d⁄n expre(ə)s (P052p Schulen)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
17590 |
snuit |
snuit:
snő̜̄ǝ.t (P052p Schulen)
|
Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-9
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
suldo:t (P052p Schulen)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
suldo.tə (P052p Schulen)
|
soldaten [RND]
III-3-1
|
33222 |
sorteren met de hand |
onderrapen:
ǫndǝrāpǝ (P052p Schulen)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
29065 |
sousbras |
zweetlap:
zwītlap (P052p Schulen)
|
Schuingesneden zemen of gummi lapje, in de armsgaten van japonnen en mantels gedragen tegen het doorzweten in de oksels. [N 59, 132]
II-7
|
34576 |
spaak |
speken:
spii̯kǝ (P052p Schulen)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|