26403 |
velg |
velling:
(mv)
vɛlǝŋǝ (P052p Schulen)
|
De oorspronkelijke betekenis van de term velg is "elk van de vier tot zes gebogen houten blokken, die samen de rand van het wiel vormen en waarin de spaken vastgemaakt worden". Een aparte term voor de volledige houten rand bestond oorspronkelijk niet. Er is verwarring rond de term gekomen bij de opkomst van de fiets- en de autowielen, waarvan de randen niet uit aparte deeltjes bestonden, maar die uit één stuk gemaakt waren. Deze randen werden ook "velgen" genoemd. De verwarring blijkt duidelijk uit het feit dat voor zowel het houten blok als voor de volledige rand dezelfde termen, velg en velling, werden opgegeven en in de opgaven verschijnt vaak het meervoud, vooral in de betekenis van "houten rand". Sommige opgaven zijn echter samenstellingen, waaruit de betekenis eenduidig blijkt. Deze woordtypes staan onder B. en C. geordend en betekenen resp. "houten blok" en "wielrand". [N 17, 65a-b + add; N G, 45a-b; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 4, 20a + c; L 20, 20c; monogr.]
I-13
|
17914 |
verbergen |
versteken:
verstēkə (P052p Schulen)
|
verbergen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
17924 |
verfrommelen |
frommelen:
fromele (P052p Schulen)
|
(papier) frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
28945 |
vergaartekens |
knippen:
(enk)
knep (P052p Schulen)
|
Inknippingen en krijtstrepen of ook steken op de stof, eventueel inknippingen in het knippatroon en vandaar overgebracht op de stof, om exact de plaatsen aan te geven waar de diverse delen aaneengehecht moeten worden. [N 59, 49]
II-7
|
18074 |
verkouden |
verkoud:
ich ben verkad (P052p Schulen),
ich ben verkād (P052p Schulen),
ig zijən verkaad (P052p Schulen)
|
ik ben verkouden [ZND 34 (1940)] || Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
kou:
djé zult ne kaə pakkə (P052p Schulen),
valling:
ich heb ən valling (P052p Schulen)
|
ge zult een kou vatten [ZND 34 (1940)] || Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
18226 |
versleten |
versleten:
vərslēətə (P052p Schulen)
|
verslijten, versleet, versleten (volt.deelw.) [ZND 25 (1937)]
III-1-3
|
29112 |
verstellen |
verstellen:
vǝrstɛlǝ (P052p Schulen)
|
Een lap op de scheur in het kledingstuk naaien of het verstellen of oplappen. [N 62, 43a; N 62, 21b; Gi 1.IV, 50; S 36; MW]
II-7
|
18277 |
vest |
kamizool (<fr.):
kaməzöl (P052p Schulen),
kaməzø̄l (P052p Schulen)
|
het vest [N 59 (1973)] || vest (fr. gilet) [ZND 16 (1934)]
III-1-3
|
28727 |
vestenmaker |
vestenmaker:
vɛstǝmaǝkǝr (P052p Schulen)
|
Kleermaker die vooral vesten maakt. De woordtypen jassenmaker, jasmaker, confectioneur en stukwerker duiden erop dat deze persoon niet enkel vesten maakt. [N 59, 195a]
II-7
|